98 Het gedicht, dat nauwelijks meer dan een inhoudsoverzicht van Hondius' boek geeft, komt maar in enkele exemplaren van de Moufe-schans voor en is klaarblijkelijk pas op het laatste ogenblik gemaakt en aan de uitgever gezonden. Men vindt het ook inDan. Heinsius, Lof-sanck van Jesus Christusende zyne andere Nederduytse Poëmata (Amstelredam, 1622), blz. 301. 172) A. Meerkamp van Embden, Het album amicorum van Petrus Hondius, 15781621, predikant te Terneuzen, 16041621 (Archief Z.G.d.W., 1934), blz. 51, 59, 61 L. A. J. Burgersdijk Jr., Speurtocht tusschen de bladen van het album amicorum van Petrus Hondius (t.a.p.), blz. 94—95. 173) Epithalamium. Ad sponsum. Carmina epithalamia in nuptias Danielis Heinsii, et Ermgardis Rutgersiae (Lugd. Bat., 1617), p. C r° v°. 174) Bij die gelegenheid schreef hij aan Maximiliaen de Vriendt het welluidende gedicht Ad Maxaemilianum Vrientium (Poëmata (1610), p. 105107), met de aanhef: Antiquae turres, dilectaque tecta meorum, Et tantum puero cognita Ganda mihi 175) Hij wijdde hem bij die gelegenheid een gedicht, waarin hij o.a. beschrijft hoe hij in de verte Brugge, Lernutius' geboortestad, ziet liggen Me tenet audaci Batavorum cincta cohorte Slusa, peregrinis nunc habitata viris, Unde avidus Brug arum arces et moenia cerno Ad Janum Lernutium, cum Slusae esset ipse. Poëmata (1610), p. 160162. - Misschien is Lernutius ook de vriend, aan wie Heinsius op 20 Mei 1596 uit Leiden schrijft Amicorum intime. Quod ad tuas nihil responderim, causa una est speravi enim hactenus, Slusam me venturum. Sylloges epistolarum, a viris illustribus scriptarumcollecti et digesti per Petrum Burmannum (Leidae, 1727), II, p. 453. 176) Vrolikhert, t.a.p., blz. 56. 177) W. te Water, Historie der hervormde kerke te Gent (Utrecht, 1756), blz. 149150. Voor de laatste bewering beroept hij zich op een plaats uit Heinsius' lijkrede op Maurits, waar hij zegtFlandriam Hispanus eo tempore ac Brabantiam tenebat. nisi quod in ilia, arcem unam, quae nunc urbem initari coepit, (Neusam vocant) cum Ostenda in hac Bergam, quae ad Zomam, nostri adhuc vindicabant. Dan. Heinsius, Orationum editio nova (Lugd. Bat., 1642), p. 8. Er is enige fantasie voor nodig om hieruit te lezen, ,,dat hem dit steedtje zeer wel bekent was". 178) J. G. Frederiks, Petrus Hondius (Tijdschr. v. Nederl. taal- en letterk., 6 (1886)), blz. 116: ,,het is uitdrukkelijk door Hondius vermeld, dat hij hem (Heinsius) te Neuzen had gezien, zonder dat wij den tijd kunnen bepalen". Frederiks beroept zich voor deze uitlating op de Moufe- schans, blz. 350, m.i., zoals al gezegd, ten onrechte. 179) Zie over hem Meertens, blz. 326334 en de blz. 399, n. 600 genoemde bronnen. Hier vindt men ook de bewijsplaatsen voor hetgeen hierna over Hoffers betrekkingen tot Heinsius gezegd wordt. 180) Over de betrekkingen van Cats met Heinsius vgl. Meertens, blz. 290—292. 181) Zie over hem: Meertens, blz. 436437 en de blz. 465, n. 173 genoemde bronnen. 182) Voor de Cyclometriae novae libri duo (Middelburgii, 1616)

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1949 | | pagina 132