XXV maaiveld. Daarna is het door afgraven en ploegen verlaagd tot het slechts glooiend bouwland was, waarvan het hoogste punt 1.80 m N.A.P. lag. De Duitse bezetting heeft in het centrum een betonnen constructie gemaakt. Bij de proefgraving bleek nu, dat de oorsprong van dit bergje een middeleeuws boerenbedrijf was, gelegen op de begane grond zonder aan merkelijke ophoging boven het toenmalige maaiveld. Dit be drijfje was gevestigd op de grens van een zandige kreekrug en poelklei. De door mensenhand geroerde grond, de stalmest en de huishoudelijke afval reikten in de westelijke helft, d.w.z. op het zand tot 0.25 m N.A.P., in de oostelijke helft, d.w.z. op de poelklei tot 1.00 m N.A.P. (de grotere diepte in dit gedeelte kan waarschijnlijk verklaard worden door het inklinken van het veen, dat onder de poelklei wel, in de zandige geulrug niet voorkomt). Het gevonden aardewerk wijst uit, dat deze bewoning lag tussen de jaren 800 en 1200 na Chr. en wel vermoedelijk in de tweede helft van dit tijdvak, dus na 1000 nauwkeurige datering is nog niet mogelijk. Pas na deze eerste bewoning op die plaats is het bergje tot een tiental meters boven N.A.P. opgeworpen, en bedekte dus eeuwen lang de resten der bewoning van omstreeks 1000. Het graafwerk moest eindigen toen de buitenlandse stu denten vertrokken. Helaas kon de Rijksdienst voor het Oud heidkundig Bodemonderzoek voortzetting van het onderzoek niet bekostigen. Bij deze opgraving is wederom, evenals in 1926 te Ritthem, in 1922 te Duivendijke en in 1948 te Klaaskinderenkerke gebleken, dat de onaanzienlijke resten van grotendeels afge graven bergjes nog belangrijke historische gegevens bevatten en dat men deze ter plaatse van de bergjes ook beneden N.A.P. moet zoeken. Men kan dan ook niet volstaan met de bescherming van bergjes ,die door hun hoogte nog in het land schap van verre in het oog vallen, maar moet minstens ieder perceel waar een bergje gelegen heeft in de bescherming betrekken. De Provinciale Planologische Dienst, de Dienst Herver-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1949 | | pagina 29