4 NOG EENS DE NEHALENNIA-RELIEFS. Het ongemeen belangrijk reliëf, dat de heer Thevenot in de omgeving van Beaune heeft gevonden en waarvan hij ons met de primeur van een publicatie heeft willen verblijden, is voor mij aanleiding, op mijn onderzoek van verleden jaar over de betekenis van de Nehalennia-reliëfs terug te komen H. De voorstelling van de drie Moedergodinnen, van wie er een den voet heeft geplaatst op een scheepssteven juist zoals Nehalennia, maakt het namelijk mogelijk, aan het materiaal voor de exegese van genoemde godin een document toe te voegen, dat als een welkome aanvulling er van kan worden beschouwd. In de eerste plaats verschaft het een nieuw en ondubbel zinnig argument voor de aequatie van Nehalennia met de Matres. Güntert's bewering, dat roerstang en steven niet zonder meer met de plaats van verering aan de zeekust ge combineerd mochten worden, in welk geval Nehalennia als een godin van scheepvaart en handel zou zijn op te- vatten, zien wij door deze nieuwe vondst op treffende wijze beves tigd2). Uit de door Thevenot ter vergelijking aangehaalde monumenten blijkt bovendien, dat de scheepssteven niet zonder weerga voorkomt als attribuut van de Moedergodinnen of van Gallische brongodinnen, wier onderlinge verwantschap door het veelvuldig aantreffen van Matres-beeldjes bij bronnen en in bronheiligdommen genoegzaam geïllustreerd wordt3). Minder duidelijk daarentegen is de symbolische achtergrond van het scheepsattribuut bij de uitbeelding van godinnen, die ogenschijnlijk werden vereerd als de incarnatie of bescherm geest van bronnen en minerale bronnen. Aan enig verband met de scheepvaart in rationelen zin kan hier moeilijk worden gedacht. In mijn bovenvermelde studie wees ik er op, hoe het bewuste symbool bij de Romeinen verbonden was met Fortuna en Isis, godinnen met uitgesproken relaties tot de scheepvaart, zodat men daarin inderdaad een toespeling op haar functie als beschermvrouwe van de zeevarenden zou kunnen vermoe den4). Dat een in bizondere gevallen aangeroepen geluks- 1) Prof. dr P. Lambrechts te Brussel, die er in 1948 een foto van zag bij den heer Thevenot te Parijs, vestigde mijn aandacht op dit reliëf, waarvoor ik hem gaarne verzoek, mijn oprechten dank te willen aanvaarden. 2) H. Güntert, Kalypso (Halle a. S.. 1919), bl. 54. 3) L. Bonnard. La Gaule thermale (Paris, 1908), bl. 264267 vgl. Germania XXV (Berlin, 1941), bl. 110. 4) W. H. Roscher, Ausf. Lexikon der griech. und röm. Mythologie 1:2 (Leipzig, 18861890), kol. 1533, 1555; H. Cohen. Description hist, des monnaies frappées sous l'empire romain IV (Paris, 18842), bl. 119.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1949 | | pagina 38