5
godin zich op den duur tot een beschermgodin tegen alle
mogelijke gevaren kan ontwikkelen, houdt op zich zelf niets
vreemds in. Zo meende ik dan ook, den scheepssteven voor
een geluksembleem in wijderen zin te mogen houden, dat bij
Nehalennia toepassing vond door ontlening aan het religieuze
symbolisme van de Romeinen.
Hetzelfde zou men kunnen aannemen ten aanzien van het
scheepsattribuut bij de als brongodinnen vereerde Matres, de
weldoensters bij uitnemendheid, ware het niet, dat de reli
gieuze voorstellingen van de Kelten een zekeren samenhang
laten doorschemeren van de brongodheden met het dodenrijk.
Voor de Gallische paarden- en brongodin Epona heeft Lam-
brechts dit onlangs nog op overtuigende wijze kunnen aan
tonen 5). Een wellicht nog directere aanwijzing hiervoor ver
schaft ons de bij de minerale bron genaamd Fontaine de la
Herse (dep. van de Orne) gevonden inscriptie, die een wijding
vermeldt aan de Dii inferi benevens Venus, Mars en Mercu-
rius e). Wel deed de ongewone associatie van Venus en haar
metgezellen met de goden van de onderwereld twijfel rijzen
aan de echtheid van de inscriptie 7), maar men vergat daarbij,
dat de Gallische Venus wel degelijk infernale wezenstrekken
vertoont zo goed als de in de interpretatio romana nu eens met
Mars, dan weer met Mercurius gelijkgestelde Gallische Dis-
pater8). Er is dus geen reden, om er afwijzend tegenover te
staan, temeer waar in hetzelfde departement de naam Fontaine
de l'Enfer, gegeven aan de bron van de Guiel, de herinnering
bewaart aan een geloof, dat verband legde tussen de myste
rieus uit de aarde ontspringende bronnen en de onderwereld 9
Het is dit verband, dat mij er toe brengt, aan een andere
verklaring van den scheepssteven de voorkeur te geven.
Over de wijze, waarop de Kelten zich de reis van de afge
storvenen naar het dodenland voorstelden, heeft men tot
dusver geen helder inzicht kunnen verkrijgen. Voor de insu
laire Kelten en de Gallische stammen, die bij den Atlantischen
Oceaan woonden, zijn er aanwijzingen, dat deze reis per boot
5) P. Lambrechts. La colonne du dieu-cavalier au géant et le culte
des sources en Gaule (Latomus VII, Bruxelles, 1949), bl. 149--153,
157—I5S.
6) Buhetin monumental 1871, bl. 177, aangehaald door Bonnard,
t.a.p., bl. 169.
7) De uitgevers van het Corpus Inscriptionum Latinarum plaatsten
haar onder de falsa (zie aldaar XIII 1, no. 353*).
8) P. Lambrechts, Contributions a I'étude des divinités celtiques
(Brugge, 1942), bl 172 en 167—169.
9) P. Sébillot, Le folk-lore de France II (Paris, 1905), bl. 208.