55
is geweest en kinderen heeft gehad blijkt niet, maar het is niet
onmogelijk dat enkele Zeeuwse van Reigersbergens van onbe
kende afkomst van hem afstammen8). Zijn jongere broer
Pieter9) moet blijkens zijn grafschrift in 1546 of '47 geboren
zijn. In 1572 nam hij een belangrijk aandeel in de inneming
van Vere door de Watergeuzen. Uit een verklaring van Jo
hannes Junius de Jonge, gouverneur van de stad, van 25 Mei
1575, blijkt dat Pieter van Reigersberch bij die gelegenheid
,,alle zyne eigene affaire en trafficque, daermede hy hem plagt
te erneeren, (heeft) laten varen, ende niet alleen zyne neer-
stigheid gedaen (heeft) om die gemeine zake te voirderen ende
te helpen wederstaen den algemeenen vyandt, maar ook tot
dien eynde zyn leven zoo gewaecht (heeft), dat hy tot twee
of drie verscheide stonden in Commissie afgevaerdicht zynde,
zoo om geit te furneren, als om eenige entreprise te helpen
uitrichten, in handen van de vyanden is gevallen geweest,
hoewel nochtans altyd wonderlyk verlost en ontcomen". Het
zelfde rapport verklaart van hem, dat hij .voorts hem binnen
deze stad zoo vroom, ridderlyk en eerlyk gequeten (heeft),
dat hy de principaelste zoude mogen genoemt worden van
en onder degeen, die de gemeyne zake binnen deze stad
hebben aengenomen gehadt te voirderen" 10 Wanneer de
Groot een beroep doet op Maurits, herinnert hij hem dan ook
aan de verdiensten van zijn schoonvader „Uwe Excellentie
sal oock believen te considereren wie de vader is geweest van
myne huysvrou" 11en vindt het daarbij onnodig, diens naam
te noemen of over zijn daden te spreken, die hij dus bekend
veronderstelde. In 1573 was Pieter van Reigersberch schepen
van Vere geworden, in 1581 burgemeester en in deze functie
werd hij in de jaren 15971600 naar de Staten-Generaal
afgevaardigd. In 1586 haalde hij zich om onbekende redenen
het ongenoegen van Leycester op de hals. Hij schijnt toen vrij
willig het veld te hebben geruimd of in verbanning te zijn
gezonden, maar in elk geval met zijn gezin naar Boulogne te
zijn getrokken 12). Uit het feit dat hij op Nieuwjaarsdag 1587
tot schepen werd herkozen, moet men opmaken dat hij vóór
het eind van het jaar alweer in Vere terug is gekeerd. In het
zelfde jaar werd hij lid van het toen voor het eerst ingestelde
College van Superintendence voor de marine. In 1594 werd
hij o.a. met Oldenbarnevelt lid van de commissie, die aan de
Staten-Generaal rapport moest uitbrengen „van de gelegent-
heyt van de besochte nyeuwe zeevairt, noortwaerts naer Nova
Cimbola ende Vegas", d.i. de weg om de Noord13). Sinds