58 een jaar daarop zijn eerste geschrift, een Ode ad Henricum Fredericum (1595) in het licht gaf. Daar studeerde toen de ongeveer vijf jaar oudere Jonas van Reigersberch 1578 1611), de tweede zoon uit het Veerse burgemeestershuis. Kort voordat de ongeveer achttienjarige student de univer siteit verliet, waar hij theologie had gestudeerd, maakte hij kennis met de jonge de Groot. In dezelfde Augustusmaand, waarin hij voor een studiereis naar Engeland overstak, schreef de Groot een Latijns gedicht en enkele citaten in zijn album amicorum, die getuigenis afleggen van een onmiskenbare sym pathie van de jongere voor de oudere student. In het onder schrift schrijft hij over hun kort tevoren gesloten vriendschap, „die binnenkort zal worden voortgezet, tenzij de afstand deze genegenheid uiteendrijft", en in de ondertekening noemt hij zich „de diepbedroefde Hugeianus Grotius"24). Men moet van dergelijke wat geëxalteerde betuigingen van vriendschap en droefheid in de mond van een kind, zelfs van een vroegrijp kind, in de zeventiende eeuw misschien wat afdoen om de werkelijke gevoelens te peilen, maar in elk geval blijkt hier toch uit dat Jonas, die een begaafd en veelbelovend student schijnt te zijn geweest, een zekere indruk heeft gemaakt op de jonge Hugo, die toen nog heel aan het begin van zijn veel bewogen loopbaan stond. Al het jaar daarop verliet ook hij Leiden, en trok in het gezelschap van Oldenbarnevelt naar Frankrijk, waar hij in Orleans in de rechten promoveerde. Na zijn terugkomst vestigde hij zich, in 1599, in Den Haag. Jonas bezocht na zijn reis door Engeland en Schotland nog enkele universiteiten in Duitsland en Zwitserland en keerde toen, eind 1598, naar Vere terug- Hij werd geen predikant, maar magistraat in 1602 kwam hij in de vroedschap, waar hij als raad, schepen en burgemeester tot zijn vroege dood, in het voorjaar van 1611, over de belangen van zijn geboortestad waakte. Hij trouwde met een meisje uit Vlissingen, Lijsbeth Oylliaerts, maar het huwelijk bleef kinderloos. Intussen had de jonge de Groot in Den Haag een jongere zoon uit het gezin van Reigersberch ontmoet. Wanneer we op gezag van de inschrijving in het Leidse album studiosorum mogen aannemen, dat Nicolaes van Reigersberch op 24 Juni 1604 twintig was, zal hij in 1583 of '84 geboren moeten zijn. De Groot, die van 10 April 1583 was, kan dus op zijn hoogst een jaar ouder zijn geweest dan Nicolaes, die zich na de vol tooiing van zijn studie in de rechten 25eveneens als advocaat in Den Haag vestigde. In Juni 1607 schrijft de Leidse hoog-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1949 | | pagina 92