61
benoeming tot een der drie vertalers van het Oude Testament
uit de Hebreeuwse grondtekst. Als dichter was hij overigens
minder geslaagd toen Vossius in 1616 de Poëmata van de
Groot voor de druk bezorgde en hem om advies vroeg, ant
woordde deze hem „Overweeg eens of het gedicht van
Bucerus wel van zoveel belang is ik heb het zelf niet over
wogen"41). Het werd intussen toch in de bundel opgenomen.
Het jonge paar bracht de wittebroodsweken op Walcheren
door en vertrok daarna naar Den Haag. Zo begon de jonge
Maria haar huwelijksleven, dat haar de onsterfelijkheid zou
bezorgen, maar niet dan ten koste van vele bittere ervaringen,
van grievende teleurstellingen en miskenning, die haar wel
herhaaldelijk de gelegenheid boden om haar krachtdadige en
vastberaden Zeeuwse aard te tonen, maar die haar gaandeweg
verbitterd hebben. ,,Ik worde schier ongevoelyck", schrijft zij
in de laatste brief die we van haar hand bezitten, „alsoo ic
altijdt in een egaelle droufheidt leeve"4-). Vooral haar zoons
hebben haar veel zorgen en verdriet gegeven, al vraagt men
zich af of de opvoeding van de moeder hieraan niet mee
schuldig is. ,,Ic ben altijdt noch goedt ghenough voor de kin
deren om geldt bij den anderen te raepen", klaagt ze in 1640.
„Hadde ic mij begeeven om goevernante in iemants huys te
zijn, ende dat ic zoo veel jaeren wel ende ghetrouwelyc hadde
ghediendt, men zoude mijn meer eere doen als men nu doet
daer ic moeder ben" 43). De klacht is er niet minder droevig om.
De Groot heeft met zijn zwagers en schoonzusters uit het
gezin van Pieter van Reigersberch altijd op goede voet ge
staan. Met geen van hen hebben hij en Maria zo nauwe
betrekkingen onderhouden als met Nicolaes44), die ongetrouwd
bleef. Doordat hij in Den Haag woonde en in regerings
kringen veel relaties had, was hij het best in de gelegenheid
om iets voor zijn ongelukkige zwager te doen, en in dit op
zicht heeft hij dan ook gedaan wat hij kon. „Mijn broeder",
schrijft de Groot hem op 18 Augustus, een maand na de
bruiloft, „want zo toch mag en moet ik u noemen, niet alleen
door het voorrecht van onze oude vriendschap, maar ook naar
het recht van onze nieuwe verwantschap" 45Deze hartelijke
toon hebben de zwagers levenslang in hun brieven behouden.
Zolang de Groot in Holland woonde, was er weinig aanleiding
voor een geregelde correspondentie, maar dit veranderde, toen
hij in Parijs was. Er zijn uit de jaren 16211643 niet minder
dan 296 brieven van Nicolaes aan zijn zwager bewaard ge
bleven46) en 20 aan zijn zuster uit de jaren 16201645 47).