X De fibulae uit de vroeg-middeleeuwse rijengrafvelden aan het strand te Oostkapelle zijn geraadpleegd door A. France Lanord van het Musée Lorrain te Nancy en door dr P. La Baume van het museum te Schleswig. Beiden waren verrast over de talrijkheid der vondsten en kwamen evenals ik tot de conclusie, dat in de nabijheid een volkrijke, welvarende, handeldrijvende, burgerlijke nederzetting moet hebben gelegen. De heer B. F. S. von Brucken Fock te Baarn schonk een tufstenen bakje, een twintigtal jaren geleden te Zoutelande opgedolven. Schenker heeft het toen direct van de vinder verkregen. Het grondvlak is een regelmatige zeshoek. De holte is cylinder- tot komvormig. Aan de buitenzijde zijn in de bodem gotische letters gegrift en in de zes zijkanten figuren, die ten dele op runen gelijken, ten dele Christelijk kunnen zijn. Ver moedelijke datering: vrij vroeg in de middeleeuwen (figuren en letters behoeven niet comtemporain te zijn). Het voorwerp heeft misschien als olielamp gediend. Afmetingen hoogte buitenwerks 0.08 m, diameter bovenzijde buitenwerks 0.10 m. De omgeschreven cirkel van het grondvlak heeft een straal van 0.055 m. Diepte van de uitholling 0.05 m. De zijvlakken meten 0.08 bij 0.055 m. De geoloog dr P. Tesch verkende in 1910 de heuvel, ge naamd De Kauter (gemeente Clinge), en schreef hierover o.a. (Tijdschrift Kon. Ned. Aardrijkskundig Gen. (2) 25,97) ,,De geheele heuvel is bedekt met een 'cultuurlaag', een om gewerkte en met allerlei sporen van beschaving veront reinigde zandlaag, die aan de hellingen circa 30 cm en „tusschen de huizen, op den vlakken top, tot één meter dikte „bereikt. Als sporen van bewoning vindt men natuurlijk „stukjes baksteen en glas, potscherven, stukjes steenkool en „houtskool en zeer veel schalen van eetbare weekdieren „Littorina littorea, Mytilus edulis, Ostrea edulis, Cardium edule. „Dat overigens de bewoning van deze hoogte tot in praehisto- „rische tijden teruggaat, wordt bewezen door het aantreffen „van een prachtige pijlpunt van vuursteen, die ik juist aan de „basis dezer laag vond, en van vuursteensplinters. Ongetwijfeld „zouden nauwkeurige nasporingen in deze richting nog wel

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1951 | | pagina 14