5
te Biggekerke was het gebouwtje één vertrek diep en van
I]selsche steen en Dortsche kalkmortel opgetrokken met een
anderhalf steens muur tot de balklaag op 3,30 m, en een
steens-borstwering van 0.90 m. De door schoorstenen be
kroonde zijgevels (deze woning stond vrij. een feit, waar wij
op terugkomenwaren eveneens steens en de dakbedekking
bestond uit rode Woerdensche pannen, van binnen gestreken
en met den witter geslecht. De ingang werd gevormd door een
onder- en bovendeur (waarschijnlijk met dubbel bovenlicht
(puiraam) gezien andere contracten) en kwam uit op de
1.80 m brede gang, waarin zich een afgeschoten wenteltrap
naar de zaadzolder en de kelder bevond. Deze laatste ruimte
werd door een schot verdeeld in melk- en provisiekelder en
door twee raampjes verlicht. Aan de ene zijde naast de gang
lag de keuken (5.40 X 5.40 m) met een kruiskozijn in
de voorgevel, aan de andere zijde de kamer (eveneens 5.40 X
5.40 m) met twee kruiskozijnen de zolder bezat een dak
venster aan de noordzijde en twee aan de zuidkant, ieder met
een postkozijn, voorzien van een luik en een glasraam, be
grensd door stenen wangen en gedekt met een frontespice.
De kapconstructie werd gevormd door drie scheer gebinten
met karbelen, waarop drie scheerspruiten van dubbele juffers
met hare windbanden, met als langsverband twee scheer-
gordingen, een spruitgording en een nok van een Moskovische
spar (elders revelaar genoemd, naar Reval)De goten lagen
op houvasten.
Men ziet, dat men uit deze gegevens, waarbij nog enige
maten vermeld zijn, de woning vrij nauwkeurig kan recon
strueren. Tevens blijkt uit de termen, dat Zeeland in die tijd
voor de leverantie van bouwmaterialen van Holland afhankelijk
was, hetgeen de bouwkosten met een derde verhoogde, zodat
Het Vrije hierover in 1733 een request richtte aan de Staten-
Generaal.
Het interieur van de woonkeuken was zeer eenvoudig een
met zand bestrooide vloer van rode of blauwe ploviezen (in
Walcheren: plevuzen)gepleisterde wanden en een balken-
zoldering. De grote open schouw bevatte een ijzeren grond-
plaat (plaete) met asput (d'n assenpit), een staande gegoten
haardplaat (Walch. d'n iezderen plaete), waarnaast de muur
met bijbelse leitjes (tegeltjes) was bekleed, en een boezem
met als rand de schouwvouwe (Walch. vööie)De achter
wand werd ingenomen door een houten schutsel met twee
bedsteden, die men met saaien of bontkatoenen gordijntjes