7 't kalverbocht (Land van Hulstmuttesstal) ingenomen door de tas (zeld. winkels, Z. Bev. vekken) voor koren en hooi, onderbroken door dwarsdelen dofvloerenwaarboven t poste- dilt (elders schelf (t)die toegankelijk zijn via de mennen of mendeuren (mennen binnenrijden van de oogst), welke weer voorzien zijn van een klinkèt (elders ook mennetje) voor per sonenverkeer. Daar de deeldeuren hoger zijn dan de wand (waarin zich verschillende oogstluiken bevinden) is het dak ter plaatse opgelicht, hetgeen de architectuur een pittoresk karakter verleent. Wanneer er binnen bergruimte te kort schoot, sloeg men graan-, hooi-, of stromijten op het erf op, dat ter plaatse dan 't staepel'of genoemd werd ('oop'of in Z. VI.. klamp- of schelfmeet op Overflakkee) of op 't weiland tasmeet of tasweie. In de buitenstijlruimte biedt de paardenstal (met paeren- renne ruif) weinig opmerkelijks, want deze is over ons gehele land nagenoeg hetzelfde de koestal bezit daarentegen een volkomen eigen karakter. De dieren zijn opgesteld aan een voergang langs de tasvakken op een iets hellend stenen stalbèd met een klauwbord langs de ondiepe groepe en een smalle achterhank langs de stenen buitenmuur. Ouder is de toestand, waarbij de mest in het stro viel en slechts de gier door een aolveure (Z. VI.) werd afgevoerd. Paarsgewijze staan zij in open boxen (bochten)door middel van een koeieband bevestigd aan de dwarsschotten (paaien). Het voer werd eertijds door de luiken in de wand. die koestal en voer gang scheidt, op de grond geworpen en het water in een hoge houten goot (waeterbak) gestort, maar toen het gemengd voeren ingang vond, heeft men een hoge voer- of koeibak met ondergelegen drienkgote aangebracht. Boven de stal bevindt zich 't dilt (hooizoldertie) op dilt'outen (-'outers of -balken). Wonderlijk genoeg is aan dit merkwaardige staltype nimmer voldoende aandacht besteed (uitgezonderd enige opmerkingen van Gerlach op blz. 54 van zijn werkje) Peters10) en Gallee11) geven wel plattegronden en doorsneden van een dergelijke stal12) maar delen er verder niets over mede; 10) C. H. Peters, Overzicht der boeren-plaatsen-bouw in Nederland (Sneek, 1872/1875), blz. 41—42. pi. XXVII fig. 1—4, pi XXXIII. 11) J. H. Gallee. Het Boerenhuis in Nederland en zijn bewoners (Utrecht 1907), blz. 71—72, pi. XXIII, fig. 1. 12) Blijkens de Catalogue des Instrumens, machines et outils a l'usage de lAgricuIture, réunis au Cabinet royal, formée a Amsterdam (Haarlem, 1827, blz. 41. nr 3435). heeft J. Kops die het museum in 1808 inrichtte, een Walcherse en een Zuidbevelandse hoeve laten opmeten. Helaas zijn deze tekeningen met de overige verzameling verdwenen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1951 | | pagina 31