8 de overige publicisten zwijgen natuurlijk in alle talen, daar zij hun wijsheid doorgaans aan Gallee ontlenen, en in de land- bouwlitteratuur staat op zijn hoogst, dat de Zeeuwse stallen tot de slechtste van ons land behoren. Op Zuid-Beveland werd het vee in de staltijd tweemaal per dag naar buiten geleid om gewaeterd te worden aan de wel met drinkbak naast de open mestvaalt (mispit); in de zomer werd het ook wel gedrenkt in de dorpsuaefe. De paarden werden naar een wed of paeccnpit gebracht of naar de vaete in 't dorp. die tevens dienst deed als brandvijver. Op Wal cheren slaat de term vaete evenwel op de toegang tot de koeiepit voor het vee in de wei. Deze put kon ook gevormd worden door het kruispunt van enige sloten en werd dan d n ombocht genoemd. Soms echter was wegens de ziltheid van de bodem geen drinkbaar water te vinden en „om zulks te remedieerenaldus een bericht uit 1801 betreffende de toe stand der baningen (boerderij met grond) op Tolen, „zijn in eenige weylanden gelegt op hoogtens groote ronde putten, de uitgenoome grond digt gemaakt om dat geen water uit de grond zoude opkomen of bij droogte wegzinken met koemest, aardzoden en zand, en dat wel en vast aangestampt, en vermits een zodanige put een grooten omtrek heeft, waar door veel hemelwater word opgevangen, zijn er veele voor beelden, dat deeze putten het geheele jaar zeer goed en drink baar water opleveren" 13). De open mestvaalt, die door een straatje van de stal ge scheiden was en waaraan ook het vèrkeskot14) lag, werd in verband met de koolzaadbouw in begin Juni uitgereden en op de braak gevoerd. Voor dit doel werd ook straat- en huisvuil gebruikt in Middelburg werd het verzamelen van secreet-mest en vuilnis voor de tijd van zeven jaar verpacht in 1880 bracht dit nog 1850 per jaar op. Het vuil werd dan van stenen e.d. gezuiverd en met zand gemengd. Het weiland werd niet van mest voorzien, maar slechts van slijk en modder uit de duiven (sloten). Naast het huis staat het stenen zeumer'uus of de (bak)kêête, 13) Antwoord uit St-Maartensdijk anno 1801 aan J. Kops op vraag 168 ..omtrent den staat van den landbouw in verschillende gemeenten" (Collectie Goldberg nr 34 vel 209, Alg. Rijksarchief, 's-Gravenhage). 14) Het woord kot (vergl. kêëte) komt ook in Zeeuwse boerderijnamen voor wanneer het een klein bedrijfje betreft (vgl. keuterijen, katersteden), bijv. Kraaiekot, Lopperskot e.d. in de gemeente Oud-Vosmeer zie M. A. Geuze en W. van der Ploeg. Boerderijnamen op Tholen (Zeeuws Tijd schrift, le jrg. 1950, blz. 913, 3740).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1951 | | pagina 32