34
niet onwaarschijnlijk, dat dit gebint met opgelegde balk eerst
bij deze plattegrondsverandering optrad als opvolger van het
ankerbalkgebint. Indien dit juist was, zou de oorspronkelijke
Zeeuwse hoeve er hebben uitgezien als een eenbeukig, in de
breedte ingedeeld gebouw met de ingangen van dwarsstal,
dwarsdeel (met nevengelegen tasruimte) en huisgang (tussen
woonkeuken en zitkamer) in de lange gevel en een kap, die
rustte op de ankerbalken van in de buitenwanden opgenomen
gebinten het Frankische principe derhalve. (Volledigheids
halve zij vermeld, dat de term Frankisch geen verband houdt
met de afstamming van de huidige bewoners, maar wijst op
het bouwprincipe van de oude stammengroep).
Aangezien Zeeuwsch-Vlaanderen het laatste ankerbalk-
gebied in de provincie is, maar de kans om daar nog voor
beelden van het oude Frankische type aan te treffen zeer
gering zou zijn. richtten wij onze blik over de grens. En inder
daad vonden wij daar een boerderijvorm, die in hoofdzaak aan
de voorwaarden voldeed woning, dwarsstal (met schotten,
voerluiken en voergang), dwarsdeel en tas in een eenbeukige
ruimte naast elkaar en zonder binnendeuren tussen de ele
menten, In de zeer oppervlakkige Belgische boerenhuislittera
tuur wordt deze boerderij nauwelijks genoemd, laat staar
beschreven slechts Trefois geeft in een verward artikel 61
een schematisch plattegrondje met als bijschrift Westelijk-
Vlaamse langgevel B2).
In Vlaanderen heeft dit type zich langer gehandhaafd
dan ten onzent, daar men bij uitbreiding geen ingrijpende
veranderingen aanbracht, maar het bestaande bedrijfsgedeelte
op eenvoudige, doch onpraktische wijze verlengde. Wanneer
de gebouwen echter te lang zouden worden, scheidde men de
elementen woning, ctal en schuur en plaatste hen aan drie
zijden van een dikwijls omgracht en van een toegangspoort
voorzien erf.
Toen ons onderzoek zover gevorderd was, kwamen wij door
navraag te weten, dat tot voor kort ook langs de zuidgrens ir
West-Zeeuwsch-Vlaanderen de genoemde ,,West-Vlaamsr
61) CI. V. Trefois, De plattegrondsvormen van zg. „Frankische" boer
derijtypen en hun geografische verspreiding in ons land (Oostvlaamsche
Zanten. 8e jrg. 1933, blz. 3396). Dez„ Ontwikkelingsgeschiedenis van
onze landelijke architectuur (Antwerpen, 1950).
62) Dat dit type althans wat indeling van het bedrijfsgedeelte betreft,
opmerkelijke overeenkomst vertoont met het zgn. Cimbrische huis uit
Noord-Sleeswijk 1 zie O. Lehmann, Das Bauernhaus in Schleswig-Holstein,
1927, blz. 105) zal het gevolg zijn van overeenkomstige bedrijfseisen.