38
klaart. Immers, bij deze constructie was men niet gebonden
aan een bepaalde balkhoogte, zodat men de tasruimte kon
vergroten door de balken lager aan te brengen met als resul
taat een verdieping". Het gebint met opgelegde balk is daar
entegen weinig geschikt voor zoldertas en gaat pas optreden
bij het gebruik van grondtas. De eerste fase in de evolutie van
de eencellige woning was het afscheiden van de woonkeuken,
zodat de overblijvende ruimte tot gang en werkruimte degra
deerde. Een volgende stap was de toevoeging van een pronk
kamer aan de woning en van een grondtas aan de deel. De
herinnering aan dit stadium is aan de zuidgrens van West-
Zeeuwsch-Vlaanderen nog niet verdwenen, terwijl in Vlaan
deren nog duidelijke voorbeelden aanwezig zijn bij de West-
Vlaamse langgevelhoeven. Het zuivere type bestond uit een
woning met pronkkamer (boven de kelder), middengang
en woonkeuken en een aangebouwde schuur met dwarsstal
(waarin de koeien in open boxen stonden) en dwarsdeel met
grondtas (sen). De kap rustte nog op ankerbalkgebinten, die
in de buitenwanden waren opgenomen, terwijl de drie elemen
ten geen binnenverbindingen bezaten.
Als gevolg van het verlangen naar meer tas- en stalruimte
is deze vorm reeds in de loop der 17e eeuw geëvolueerd tot
een type, dat op Walcheren en Zuid-Beveland nog voorkomt.
De koeien (en later ook de paarden) zijn hierbij uit de vroegere
dwarsstal naar een nieuwe buitenstijlruimte van de schuur
overgebracht, terwijl uit practische overwegingen het anker-
balkgebint vervangen werd door het gebint met opgelegde
balk. (Slechts Zeeuwsch-Vlaanderen behield nog lange tijd
de oude constructie). De stalinrichting werd eveneens ver
beterd het giergootje verving men door een groep en de
dieren werden vanuit een langs de tasvakken gelegen gang
door luiken gevoederd. Een jonger onderdeel is de doorlopende
voerbak, die (als opvolger van het overgangsstadium dr
voer- en watergoten tussen de dwarsschotten) van ringen of
stalstaken (Brabantse invloed werd voorzien ter bevestiging
van het vee. De schuur, die bij de grootste typen driebeukic
was geworden, werd kort na 1600 in Zeeuwsch-Vlaanderen
gescheiden van het woonhuis, dat inmiddels eveneens verder
was ontwikkeld de dwarsgang had men doorgetrokken en
een pronkkamer en een spoelplaats toegevoegd aan de woon
keuken en de opkamer, die zodoende slechts als slaapvertrek
in gebruik bleef.
Bij de nieuwere hofsteden op Goeree-Overflakkee plaatste