56
aangetroffen, één in de Nederlandse en één in de Franse taal,
en er bestaat aanleiding aan te nemen, dat het stuk aan
de leden der Provinciale Staten alsook aan anderen, wier
belangstelling in deze materie werd verondersteld persoon
lijk werd toegezonden. In elk geval blijkt uit de loop der zaken
voldoende, dat de bedenkingen der Belgen hier bekend waren.
Die bedenkingen waren aan het slot van het hiervoor vermelde
bezwaarschrift van 8 Mei 1872 aldus samengevat, dat adres
santen daarin aan Gedeputeerde Staten verzochten, uit het
ontwerp-reglement alle zodanige bepalingen weg te nemen,
die de vreemde eigenaar in een ondergeschikt standpunt tegen
over de Nederlander zouden kunnen stellen ten opzichte der
uitoefening van een recht, dat in werkelijkheid niets anders is
dan een zuiver burgerlijk recht. In de later toegezonden nota,
waarvan de volledige titel luidt Memorie van Grieven tegen
de bepalingen, vervat in artikel 39 van het ontwerp algemeen
reglement voor de polders of waterschappen in Zeeland door
de niet-Nederlandsche grondbezitters in die provincie aan de
Heeren Leden der Provinciale Staten aangeboden den len
Dinsdag van Juli 1872, worden deze bedenkingen dan nader
uitgewerkt en geadstrueerd.
Men kan de stellingen, gelijk die van weerskanten werden
geponeerd, wellicht het beste aldus formuleren.
Gedeputeerde Staten betogen, dat waterschappen zijn pu
bliekrechtelijke lichamen en dat derhalve allen, die op enigerlei
wijze bemoeiing hebben met het bestuur van een waterschap
daartoe van staatsrechtelijk standpunt uit bezien, bevoegd
moeten zijn. Op die grond oordeelden zij het stellen van de
eis van Nederlanderschap in de hiervoor genoemde gevallen
niet enkel toelaatbaar, doch zelfs geboden.
Daartegenover wordt in de Memorie van Grieven gesteld,
dat, indien waterschappen al publiekrechtelijke instellingen
zouden zijn. gelijk door Gedeputeerde Staten was betoogd,
doch hetgeen door de stellers van de Memorie van Grieven
werd ontkend, dan nog de vergelijking met de andere samen
stellende delen des Rijks, provincie en gemeente, niet op gaat,
omdat aard en wezen der waterschappen, die immers in hoofd
zaak, zo niet uitsluitend, belangengemeenschappen zijn, belast
met de verzorging van bepaalde belangen, geheel verschillen
van die van provincie en gemeente, die territoriale gemeen
schappen zijn, binnen hun gebied belast met een algemene
taak tot verzorging van alle openbare lokale belangen (vgl.
Schepel, Waterstaatswetgeving). Bestreden wordt voorts de