XV omtrent 9.00 m -N.A.P., kwam een andere veenlaag aan het licht. Bij onderzoek in het laboratorium bleek deze de resten te bevatten van een grasvlakte met enkele struikvormige dwergberken en kruipende wilgensoorten. Terwijl de meeste lagen van het profiel bestaan uit rustig bezonken klei of zand of door de wind afgezet stuifzand, dan wel uit langzaam gegroeid veen, is de laag, waarop deze diepe veenlaag rust, op onregelmatige wijze dooreengewerkt kryoturbaatMen verklaart dit verschijnsel als veroorzaakt door herhaald ont dooien en weer opvriezen, terwijl intussen de ondergrond (bv. 1 m en meer onder de toenmalige oppervlakte) het gehele jaar door permanent bevroren bleef en dus ondoorlaatbaar voor water was. De boomloze grasvlakte, de permanent be vroren ondergrond en de kryoturbate lagen zijn evenzovele kenmerken van het tegenwoordige toendra-landschap in Siberië en Noord-Canada. De geologen dateren dit landschap in Nederland tegen het einde van het IJstijdvak (Pleistoceen), minstens twintigduizend jaar geleden. De aaneengesloten ijs kap van het Scandinavische landijs strekte zich toen uit van het Noorden tot Hamburg en Berlijn. Het klimaat in Neder land was uitermate guur, maar toch niet zo, of althans in de zomermaanden konden kudden mammouten en andere zoog dieren voedsel vinden in de moerassige vlakte. Ditmaal zijn geen beenderen of tanden van deze dieren in de veenlaag aangetroffen. In 1929 hadden wij in dit opzicht meer geluk. In de toenmalige bouwput van de Buiten-keersluis, die direct ten Z. van het huidige werk ligt, zijn toen juist op het niveau dezer toendra-laag mammoet-kiezen gevonden (Archief 1930 p. XXIII Van der Vlerk, 1951, Akademiedagen IV p. 118). De waarnemingen van 1929 en 1952 zijn dus goed met elkaar in overeenstemming. Dat overblijfselen van landdieren en landplanten nu op 9.00 m N.A.P. liggen wordt begrijpelijk als men bedenkt, dat sedert het einde van het IJstijdvak (Pleistoceen) de zeespiegel over het geheel genomen ongeveer 10 m ten opzichte van het land gerezen is. (Een algemene regelmatige stijging was dit niet periodieke en plaatselijke oorzaken hebben tot dit resultaat meegewerkt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1952 | | pagina 19