94 cherse boeren nog vrij veel voor. In Westkapelle, waar dit model uitsluitend wordt gedragen, ontbreekt de meander, en de bovenkant van de pet langs de rand is voorzien van een strak genaaid zijden bandje. Voorts dragen de jongeren in overig Walcheren nog de ronde castoren hoed, welke de laatste vorm is van het hoofd deksel in de Walcherse dracht en die reeds veel terrein heeft moeten afstaan aan de zgn. fietspet uit de burgerdracht. Deze platte ronden hoeden kwamen op het eind van de vorige eeuw in de mode (afb. 4). Oorringen. Voor zover ons bekend, is het dragen van oorringen hier te lande nimmer algemeen geweest. Het moet een uit het buitenland stammende mode zijn, die aanvankelijk alleen door de adel werd gevolgd toch zijn verschillende afbeeldingen uit ons land bekend van personen, die versierselen in de oren dragen. Meestal echter zijn deze tot één oor en tot een enkele parel beperkt. Van het voorkomen van oorringen in de Walcherse dracht in de 18e eeuw is ons niets gebleken daar wij ze echter in boedelbeschrijvingen van andere Zeeuwse drachten wel vin den is het niet uitgesloten, dat zij ook hier in zwang zijn geweest, doch aan de overledenen uit piëteit werden meege geven, waarvoor de geringe waarde zou kunnen pleiten. In de 19e eeuw waren zij algemeen. De hemdrok. Over de onderkleding droeg men een hemdrok, vervaardigd van zwarte of bruine serge, van zwart of bruin laken of gingan, terwijl de mooiste exemplaren van rood of blauw gebloemde damast waren gemaakt, of van meerkleurige ge bloemde damast, waarin helder groen of oud bruin domineerde, afgewisseld met geel en rood. Andere stoffen, die hiervoor werden gebezigd, waren gestreept „caleminck" 1en gestreept linnen. De hemdrok werd gesloten met een rij zilveren knopen, ,,de reeste", variërend van een twintig- tot een veertigtal. Bij de vroegste waren deze knopen er niet aangenaaid, doch hierbij was het rechter pand voorzien van een rij blinde knoopsgaten, in elk waarvan een nestelgaatje was uitgespaard. Hierin werden de ogen van de knopen gestoken en aan de achterzijde met behulp van een veter, die er door geregen 1) Een glanzende, op damast gelijkende stof.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1954 | | pagina 120