95 werd, onderling verbonden en op deze wijze aan de hemdrok vastgemaakt. Het linker pand was van gewone knoopsgaten voorzien. Bij latere, eveneens 18e eeuwse exemplaren, werden de knopen meestal wel aan de hemdrok genaaid en werd deze bovendien aan de hals voorzien van twee rode lussen, waar door de in de hemdbies gedragen gouden knopen gestoken werden. De bies stak toen nog boven de hemdrok uit aan gezien deze laatste hiervan niet was voorzien zij kwam daar door gedeeltelijk in zicht zodat men genoodzaakt was haar in de rijkdom van de overige kleding te doen delen. Daarom versierde men de hemdboord in de 18e eeuw met een randje echte kloskant van dezelfde breedte, waarvan de gepicoteerde rand enkele millimeters boven de bies uitstak. Wanneer men op deze wijze, d.w.z. met een puntje aan de hemdbies, gekleed was, kon men terecht zeggen dat men in de puntjes was, een uitdrukking, die hieraan ontleend schijnt te zijn. Behalve met deze kanten opnaaisels werden de boorden ook wel geborduurd met kruissteekwerk, uitgevoerd in bruin garen met motieven van levensbomen e.d. Langer dan de kantver siering bleef dit borduursel in de mode, doch omstreeks het midden der vorige eeuw vond het geen toepassing meer en bleven de hemdbiezen onversierd. De zilveren knopen kwamen in verschillende uitvoeringen en grootte voor. Meestal zijn zij van filigrain, hoewel ook effene voorkomen, terwijl platte knoopjes met de beeltenis van Prins Willem V tot de uitzonderingen behoren. Eveneens zeldzaam zijn die met de voorstelling van Jozef en de vrouw van Potiphar. Het laat zich verstaan dat de mooiste hemdrokken des Zon dags en bij gelegenheden werden gedragen, doch van daagse hemdrokken wordt evenzeer melding gemaakt, evenals van witte hemdrokken met zilveren knopen. Ook is in meerdere boedelbeschrijvingen sprake van hemdrokken met zilveren en één gouden knoop, welke aan de hemdrok bevestigd moet zijn geweest het gebruik ervan is ons niet duidelijk. Men noemde deze knoop de ,,konienk". De gouden knopen die men in het hemdboord droeg waren effen of doorluchtig. De eerste, geheel gelijk aan de oude Cadzandse knopen, wijken weinig af van de gouden knopen, die Arnemuider en Urker vissers thans nog dragen. De doorluchtige of draadwerkse knopen hadden een enigs zins ronde op een braam gelijkende vorm. Beide soorten kwamen de gehele 18e eeuw voor; zij zijn omstreeks 1860

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1954 | | pagina 121