96 uit de mode gegaan om plaats te maken voor de bekende Zeeuwse knoopvorm. Sommige effen hemdrokken waren op de linker en rechter borst voorzien van een zilveren knoop. Deze waren met een zilveren kettinkje aan elkaar verbonden en hieraan droeg men dan nog een tweede paar gouden knopen, terwijl dit kettinkje tevens de halsdoek, die toen groter was dan tegenwoordig, op haar plaats hield. In Serooskerke dook het tweede paar gouden knopen vijftig jaar geleden weder op bij de jeugd. Dit tweede paar werd toen eveneens aan een zilveren kettinkje gedragen, doch niet meer op een gekleurde hemdrok (die in de eerste helft der vorige eeuw uit de mode was gegaan) maar om de hals en bij een zwart boezeroen. Deze boezeroens zijn thans vervaar digd van zwart kamgaren met kleine zijden motieven, terwijl zij nu aan de hals ook voorzien zijn van een bies, waarin de gouden knopen worden gedragen. Op de borst is dit kleding stuk soms voorzien van een paar kleine zilveren knoopjes, terwijl men in plaats daarvan ook wel een gouden broche draagt, een mode, die in de 20e eeuw is ontstaan. Halsdoeken. De halsdoeken of halsstropjes dienden tot afkleding van de hals en werden evenals tegenwoordig onder de gouden knopen op bijzondere wijze geknoopt. Tot de 20e eeuw werden de punten van de halsdoek geschoven door een gouden ring, zoals de vrouwen in die dagen aan de vinger droegen. De broek. In de burgerdracht was de korte broek (een klepbroek) in het eerste kwart der 19e eeuw reeds uit de mode gegaan, hoewel Oom Stastok zich hierin verstokte en op het avondje te zijnen huize door Hildebrand in zijn Camera Obscura wordt beschreven als nog steeds de korte broek dragende. Bij de Walcherse boer bleef deze nog geruimen tijd in zwang, maar omstreeks 1890 waren er nog slechts enkelen die zich, evenals Oom Stastok in zijn tijd, door het vasthouden aan de kuit broek buiten de mode plaatsten. De lange broek was reeds omstreeks het midden der vorige eeuw in de dracht versche nen, het eerst bij de jongeren (zie afb. 2). De kuitbroeken waren van blauw of zwart laken vervaar digd, soms van fluweel, maar in de 18e eeuw wordt ook mel ding gemaakt van purper en chamoise, evenals van serge en bombazijn en „everlest".

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1954 | | pagina 122