2 dat van Zeeland land van emigratie en weinig groot industrie van 1829 tot 1930 slechts van 137266 tot 247106 (thans ruim 274000) zielen. In de latere Middeleeuwen, evenals in de 17e en 18e eeuw, waren, anders dan nu, handel en scheepvaart voor de voor naamste steden een belangrijk middel van bestaan, al werden de agrarische belangen van het uiterst vruchtbare land ook toen niet uit het oog verloren. Voor de Middeleeuwen ont breken ten aanzien hiervan concrete gegevens, doch dat Zee land ten tijde van Jan de Witt een zeer eigen positie inzake de graanpolitiek heeft ingenomen is bekend. Staatkundig ech ter was in die tijd het beeld geheel anders de steden waren toen alles, het platteland vrijwel niets. In de Middeleeuwen was dat nog niet zo duidelijk. Ofschoon het begrip „stad" juist in die periode zijn meest kenmerkend karakter en preci sering vertoonde voordat de Nieuwe Tijd gans andere normen hiervoor meebracht, overwogen toen in de staatkundige orga nisatie van het gewest de steden nog niet dermate, als in de tijd der Republiek het geval werd. Dat is echter te verklaren niet uit de economische, doch uit de sociale verhoudingen van die tijd. De adellijke geslachten waren, in vergelijking met Holland, in Zeeland talrijk, van oude oorsprong en machtig. De Staten bestonden aanvankelijk uit twee leden, de ridder schap en de steden, waarbij de eerste, de ambachtsheren, die hun ambacht van de grafelijkheid in leen hadden, het platte land heetten te vertegenwoordigen. Hun overwicht nam zelfs in de 16e eeuw nog toe. Sinds 1501 werd de abt van Middel burg de prelaat die als ambachtsheer van Oostkapelle beschreven moge zijn en oorspronkelijk onder de ridderschap en leenmannen werd gerekend, doch wiens positie door het grondbezit der Abdij zowel als door zijn geestelijke functie omhoog werd getild en die sinds het einde der Bourgondische periode als geestelijke werd geciteerd, tot eerste lid van het thans drieledige college verheven. Maar hoezeer overstemd, ook de betekenis der steden was toegenomen sinds behalve Middelburg en Zieriksee ook Reimerswaal (waarschijnlijk in 1380), Tolen (sinds 1397) en Goes (sinds 1436), die goede, d.w.z. rechtstreeks onder de grafelijkheid staande, steden waren geworden, deel waren gaan uitmaken van het derde lid. Aldus was de oorspronkelijke rangregeling. Tolen was echter van 1520 tot 1524 in pand gegeven aan de heer van Bergen- op-Zoom en verscheen gedurende die jaren niet ter Staten vergadering toen de verpanding was beëindigd en de stad weer afgevaardigden zond, werden deze achter die van Goes

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1954 | | pagina 12