106
De eerste krullen waren eveneens klein zij hadden een
meer gedrongen vorm dan thans, doch waren van beter goud,
in de vorm van een spiraal met slechts drie wendingen. De
vierde wending is eerst in de tweede helft van de vorige
eeuw toegevoegd, zodat men in de overgangstijd hoorde
spreken van krullen met drie en met vier draaien.
De stukken werden, evenals de krullen, in de vorige eeuw
heel laag, ongeveer op mondhoogte gedragen, waardoor zij
enigszins schuin naar voren staken op het eind dier eeuw
echter hadden zij zich reeds verplaatst tot ooghoogte en
een verticale stand aangenomen. Naarmate men in de 20e
eeuw steeds groter krullen ging dragen verplaatsten zij zich
nog verder opwaarts, zodat zij thans boven de slapen komen
(vgl. afb. 1, 3, 5).
Strikken.
Hoewel de boerinnen aan de token en aan de stukken
hangers hebben kunnen dragen, aangezien beide voorzien
waren van een gaatje, vinden wij in boedels hierover niets
vermeld. Eerst op het eind van de 18e eeuw wordt in com
binatie met de krullen voor het eerst melding gemaakt van
gouden strikken. Dit zijn de welbekende klaverbladvormige
hangers welke thans nog aan de krullen der Walcherse ben
gelen, wanneer zij haar beste costuum heeft aangetrokken.
Hoewel de tegenwoordige strikken hun oorspronkelijke vorm
hebben behouden, zijn zij niet overal precies eender. Voor
namelijk in Domburg en Westkapelle zijn zij voorzien van een
tweede kléiner strikje van filigrain, de zgn. vlinder of waaier,
waaraan in het midden de parel hangt, geflankeerd door twee
gouden lovertjes.
Op de voorzijde zijn de strikken versierd met drie in facet
geslepen spijkerkoppen, welke aan de achterzijde overgaan
in noppen, spinnetjes genaamd. De vroegere strikken waren
kleiner en misten deze noppen en hadden in plaats hiervan
een vierarmig kruis van aan elkaar gesmede blaadjes.
Gouden mutsspelden.
Tot de verdere hoofdtooi der vrouwen behoorden kleine
gouden spelden (afb. 11), waarvan de knop werd gevormd
door een grote barokparel. Deze paerelspellen werden dicht
achter de krullen of stukken terzijde in de muts gestoken en
namen daarmede de taak over van een der gewone spelden,
die dienden om het oorijzer in de muts te bevestigen. Zij
werden in de 18e eeuw vermeld als fijne paarlen met gouden