110 verliezen en verscheen het zgn. burgerslot, dat rond en in zijn aanvangsvorm van cantille is, doch dat omstreeks 1890 wordt verlucht met kraaltjes, granaatjes of soms pareltjes. Dit laatste vond bv. plaats in Serooskerke, waar in 1890 enkele vrouwen een dergelijk slot op bestelling hebben laten maken. Deze zijn echter nooit algemeen geworden zij kostten in die tijd 90. Veertig jaar geleden droeg men reeds vijf snoer kralen, doch toen nog strak om de hals. Naarmate echter de hals van de beuk dieper werd uitgesneden ging men ook de kralen losser dragen, waarbij granaten vaak aan zilveren schakels werden geregen (zie afb. 5). In Domburg en Westkapelle ziet men nog wel grote granaten in twee ruime snoeren dragen. Schelphoeden en kaphoeden Behalve een muts droeg men in de 18e en in mindere mate in de eerste helft der 19e eeuw een platte ronde hoed horizon taal op het hoofd. Zij had een middellijn van 45 cm en een bol, die slechts \x/2 cm d'eP en 13 cm breed was zij was vervaardigd van fijn gevlochten, geel Italiaans stroo en ge voerd met stoffen in prachtige damastpatronen of bonte sitsen. Bij sommige exemplaren is deze voering, die geheel in het zicht komt, zo kostbaar dat de hoeveelheid stof, die er voor gebruikt werd, indien deze thans zou kunnen worden gekocht, volgens deskundigen ongeveer 60 gulden zou kosten. Uit het midden van de hoed, langs de wangen, hingen twee linten van 30 cm lengte en 5 cm breedte. Halverwege hun lengte waren deze linten dubbel opgenomen en op die hoogte was een tweede smaller lint van 50 cm lengte schuin aangezet, waarmede de hoed onder de kin werd dichtgebonden. Deze keellinten droegen een bescheiden gouden haak en oogje van zeer eenvoudig langgerekt model. Aan de achterzijde waren in het midden van de hoed eveneens twee linten aangebracht gelijk aan de voorlinten en in een sierlijke, tegen het achter hoofd afhangende, strik om het achterdeel van de muts samen gebonden. Door de keellinten werd de hoed aan de zijkant een weinig naar beneden getrokken, waardoor zij een enigs zins schelpvormige vorm aannam, waarnaar zij werd genoemd. Omstreeks 1850 waren de schelphoeden geheel verdrongen door de kaphoeden, die reeds eerder in de mode waren ge komen. Eveneens van Italiaans stroo en van dezelfde kleur, waren deze hoeden min of meer cylindervormig. Zij werden 1) Voor de eerste, zie de afbeelding bij Maaskamp (1805) pl. 13, voor de tweede bij Braet von Überfeldt (c. 1850) pl. XIV en hier afb. 3.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1954 | | pagina 136