115
gedragen. Beide delen zijn meestal op één schouder aan elkaar
genaaid en worden op de andere met haken en ogen gesloten.
In de 18e eeuwse burgerdracht was dit kledingstuk eveneens
bekend, doch meestal werd dit door een fichu geheel aan het
oog onttrokken. In de huidige Walcherse dracht vertoont dit
overblijfsel een grote verscheidenheid. In vroeger tijden echter
moet deze variatie minder groot geweest zijn. Hoewel over
wegend van witte beuken melding wordt gemaakt kwamen in
de 18e eeuw ook bonte beuken voor en onder de exemplaren,
die uit deze tijd bewaard zijn gebleven, treft men ware juweeltjes
van kruissteekwerk aan (afb. 13, 14). Op grof linnen of fijn
stramien zijn de kleine kruisjes in bruin garen of gekleurde zijde
uitgevoerd waarbij vogels, vlinders, levensbomen e.d. werden
uitgebeeld, terwijl een jaartal zelden ontbrak. Langs de hals,
die weinig was uitgesneden, was een strookje kloskant in
stolpplooitjes aangebracht. Behalve deze zgn. getekende beu
ken, die uiteraard niet bij het costuum van alledag gedragen
zullen zijn, kwamen nog mooiere beuken voor die tot de feest-
kledij behoorden. In het midden van de 18e eeuw waren de
allermooiste exemplaren gemaakt van brokaat, met prachtige
bloempatronen, en aan de hals weder met het hiervoor ge
noemde strookje afgezet. Deze beuken droeg men in combi
natie met het stiklief. Zij ondergaan dan verschillende mode
wisselingen en worden uitgevoerd in borduur- en smockwerk,
en zo verschijnen dan omstreeks 1930 ook gestofschilderde
beuken, terwijl de verscheidenheid van stof thans schier on
eindig is. In Westkapelle en Domburg is de achterkant van
de beuk meestal wit en voorzien van een opstaande strook
feston, die men punt of staander noemt.
Het diagonaalsgewijze gevouwen doekje, vroeger van ge
kleurde zijde of wit neteldoek, het laatste aanvankelijk van
paarse of rode bloempjes voorzien, soms getamboereerd, doch
op het eind van de vorige eeuw geheel wit, werd geplooid in de
achterkant van het jak op de borst, zodat van de beuk slechts
een kleine driehoek te zien was, waardoor deze kleiner kon zijn
dan tegenwoordig. Daarna ging men doekjes dragen van de
zelfde stof vervaardigd als de beuk, doch zij werden steeds klei
ner en ook dieper in het jak gespeld, zodat er vaak heel weinig
van te zien was en zij nu soms ook geheel worden weggelaten.
De getekende beuken bleven het langst en wel tot in de
tweede helft der 19e eeuw in zwang, maar evenals de merk
lappen zijn zij na 1800 minder fijn van uitvoering. Het stra
mien wordt dan veel grover en de kruisjes groter, terwijl niet
langer met zijde of garen, maar met gekleurde wol wordt