119 rijker voorkomen, wordt in boedelbeschrijvingen melding ge maakt van ,,roo leerlinge" en „blau leerlinge" schorten of schortels, maar ook van ,,swarte teerlinge, swart geblomde, rood geblomde en chitse teerlinge". Deze benaming zal aan de stof ontleend zijn wegens het daarin voorkomende blok vormige motief (dobbelsteen-teerling). De schort bedekte de rok slechts van voren en terzijde en was ongeveer twee dm korter dan deze. Aan de bovenkant was dit kledingstuk voorzien van een schuifje, waardoor bij de gekleurde schorten een gekleurd en bij de zwarte schorten een zwart lint werd gehaald, waarmede de schort werd opgerim- peld. De einden van het lint ontmoetten elkaar via de rug weder op de buik, waar zij met een strik werden geknoopt. Later was de schort niet meer voorzien van een schuifje, maar was ze opgerimpeld aan een heel smal bandje genaaid, met dezelfde functie als het lint. De zijkanten van de gekleurde schorten waren vaak met mooi gekleurd zijdelint afgezet. Toen het kleurige element meer en meer uit de dracht ging verdwijnen raakten ook de gekleurde schorten uit de mode, zodat zij op het eind der vorige eeuw nog slechts bij kermis- viering en spelerijden werden gedragen. Overigens droeg men een zwart schort van wol of van satijn. Deze bedekte nu de gehele rok, maar bleef aanvankelijk wel korter dan deze, terwijl de zijkanten met een garnering van zwarte kralen waren afgezet. Nu zij het gehele lichaam omvatten werden zij van achter met een grote zilveren gesp gesierd in de vorm van een haak en oog, waardoor de zijkanten aan elkaar sloten. Dan beginnen ook die weder uit de mode te gaan, zodat men sinds 1900 bij het beste ccstuum nog slechts een dofzwart wollen schort draagt die zich tot op heden heeft weten te handhaven. Kleine wijzigingen hebben zich echter nog wel voorgedaan, zodat de schort thans langer dan de rok wordt gedragen. De band is intussen veel breder geworden en wordt strak aan de schort genaaid, nadat deze over de gehele breedte zeer fijn is geplisseerd. De overstekende delen van de band hebben nu de plaats van het lint ingenomen en worden met spelden in de zij vastgezet. Kousen en schoenen. Rode, witte en blauwe kousen, waarvan de laatste nog tot in de tweede helft der vorige eeuw standhielden, completeer den het costuum. Hierbij droeg men dan lederen of fluwelen schoenen, voorzien van grote ronde of ovale zilveren gespen, welke omstreeks 1900 uit de mode zijn gegaan, (afb. 12).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1954 | | pagina 145