4 in 1574 waren ook Vlissingen en Vere daarin gekomen wekte op den duur scherpe reactie van het inderdaad onder drukte platteland. De boerenopstand van 1656, die de instel ling afdwong van een college van 24 commissarissen, vertegen woordigende alle ingelanden, waarvan de helft voor het platte land, terwijl de Breede geërfden in de Staten van Walcheren meer te zeggen kregen, bracht in dit opzicht wel verandering, doch in het algemeen overwoog tot het einde der 18e eeuw het stedelijk element eerst de Revolutie bracht hierin wijzi ging. In Maart 1795, toen de functie van Eerste edele, die als vertegenwoordiger van het platteland gold, was opgeheven, kreeg dit een meer eigen vertegenwoordiging de zevende stem in het nieuwe bestuur zou worden uitgebracht door acht personen, die het platteland zouden representeren. In Juli werd de band met het verleden losser gemaakt en bepaald, dat de nieuwe „staten" zouden bestaan uit 24 personen, die elk één stem zouden uitbrengen, waarvan 14 uit de steden en 10 uit de dorpen kwamen. In 1798 ging men nog veel verder; het begrip gemeente werd toen ingevoerd. De Restauratie bracht ten dele een herstel, doch tornde niet aan de rechten van het platteland: het reglement van 1816 kende 20 vertegenwoor digers toe aan de steden en 18 aan de „landelijken stand" doordat aan de ridderschap zes plaatsen waren toegewezen, overwogen nu de vertegenwoordigers van het platteland. In 1825 werden beide groepen met een lid versterkt (de steden met een derde afgevaardigde voor Vlissingen). In het college van Gedeputeerde Staten hadden de steden twee zetels, even als de landeigenaren de vijfde plaats werd door een lid der ridderschap bezet. De grondwetsherziening van 1848 brak met het onderscheid van stad en land ten dezen en kende alleen gemeenten de verhouding van de vertegenwoordiging van beide partijen in de latere tijd is daardoor niet meer nauw keurig te bepalen. Maar al is in de laatste anderhalve eeuw het overheersen der steden ook hier verdwenen, in een pro vincie als Zeeland, waar het leven wel niet heeft stilgestaan doch niet dermate door het tempo van de nieuwe tijd is be roerd als in andere gewesten het geval is, heeft dat overwicht zo niet in staatkundig, dan toch stellig in maatschappelijk opzicht nog lang nagewerkt, en tot zekere hoogte is het ook nu nog niet verdwenen. Gelijk ook de oude „differenten" tussen de steden onderling nog geenszins volkomen zijn uit gewist

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1954 | | pagina 14