125 Kerkbijbels. Wanneer de vrouwen in het begin van de 18e eeuw naar de kerk gingen droegen zij in de hand een bijbel met zilver beslag aan een dubbele zilveren ketting, zoals thans bij de Staphorster vrouwen nog in gebruik is. In de boedel van Johannes van Bevenage te Grijpskerke van 1729 wordt een dergelijke bijbel vermeld als „een groote kerkboek met 2 silvere slooten, ketting en op agt hoeken beslagen". In het tweede kwart der 18e eeuw verdween de draagketting, doch de bijbel bleef voorzien van twee zilveren klampen en niet zelden beslagen met 8 zilveren hoeken. Deze droegen in de vorige eeuw voorstellingen van de vier evangelisten, terwijl de sloten vaak Mozes en Aaron uitbeeldden of versierd waren met motieven, ontleend aan de stijlen der Lodewijken. In het midden dier eeuw begonnen ook de zilveren hoeken te verdwijnen. De sloten werden lichter en versierd met al dan niet geajoureerd graveerwerk. De vrouwen droegen de bijbels toen op de arm, met de sloten buitenwaarts gericht. Na 1900 worden zij vervangen door kleinere bijbels, soms voorzien van zilveren doch vaker van gouden fantasiesluitingen, welke op de brede voorkant waren aangebracht. C. Kinderdrachten Toen omstreeks 1925 de achteruitgang der klederdrachten voor sommige delen van Zeeland in verhoogde mate was waar te nemen, kwam de Commissie voor Zeeuwsche Folklore op de goede gedachte op de lagere scholen een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van kinderdrachten. Aan deze enquête1), die alleen Zuid-Beveland en Walcheren omvatte, verleenden hoofden van scholen in de dorpen hun volledige medewerking. Zij bevestigde dat de Walcherse dracht zich bij de vrouwelijke bevolking beter had gehandhaafd dan bij het mannelijk deel. Het hoogste percentage van leerlingen, die het landseigen costuum nog trouw gebleven waren, vond men voor de meisjes in Aagtekerke en voor de jongens in Westkapelle. Het ge middelde percentage was nog vrij hoog en de Commissie vleide zich met de hoop, dat bij een volgende enquête zou blijken dat de algemeen gekoesterde vrees voor verdwijning der mooie Walcherse dracht ongegrond was geweest. Bij deze tweede enquête, welke in 1937 door de heer J. de Mey, werd gehou- 1) Zie Archief 1926 p. XXVI vlg.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1954 | | pagina 151