129 kruin weder ontmoetten. Er waren echter ook wel meisjes die, alvorens de trekmuts te gaan dragen, het haar nog een tijd lang op de gewone wijze naar achter gekamd droegen. Kleine jongetjes verwisselden het schortje voor een ge streept kieltje, dat met een riem om het lijf werd gesnoerd en aan de bovenarm het pofmouwtje van een kort jurkje vrijliet. Aan de bovenkant kwamen door een vierkante uitsnijding de gouden knopen in het zicht, die in een effen of gepaereld beukje werden gedragen. Hierbij werd een lange broek gedragen van zwart fluweel, bombazijn, pilow of laken, en een zwart petje met een veer, het zgn. pluumpetjedit laatste verving de grote platte stro hoed, welke voorzien was van een lintgarnering. Reeds voordat de jongetjes naar school gingen, was het costuum gelijk aan dat der ouderen (zie afb. 4) en bij sommige kinderen werden de oren reeds op zes- of zevenjarige leeftijd voorzien van zilveren of gouden ringetjes. Bij deze operatie lag de jongen op de grond met het oor op een kurk en werd door een familielid, soms de grootvader, die er een eer in stelde deze handeling te verrichten, met een stopnaald een gat in de oorlel geprikt en de ringen erin bevestigd. D. Rouwdracht De rouwkleding als uitdrukking van het leed der achter- blijvenden over het heengaan van een familielid is in de Wal- cherse dracht altijd eenvoudig geweest en altijd zwart. Die rouw, zoals zij zich tot in het begin dezer eeuw heeft weten te handhaven, was langdurig en somber en met de gebruiken van klokken stilzetten, schilderijen en spiegels omkeren en in sommige gevallen zes weken met gesloten luiken wonen, zijn al deze ongeschreven rouwwetten te knellend geworden en heeft men er zich hoe langer hoe meer van los gemaakt. Toch is dit geen verschijnsel, dat uitsluitend uit de dracht zelf is voortgekomen, maar door invloeden van buiten af is het eigenlijk tot een zinloze vertoning geworden, zodat de rouwkleding hoe langer hoe meer in onbruik raakt. Doordat op den duur in iedere familie personen voorkwamen, die hel costuum hadden afgelegd en de rouw in de burgerdracht reeds tientallen jaren tót het verleden behoorde, werd een toestand geschapen waarin personen in burgerdracht niet en andere, die het costuum nog wel droegen en van dezelfde graad van bloedverwantschap waren, wel in de rouw gingen, een ver schijnsel, dat er toe heeft geleid dat men tegenwoordig in sommige gevallen niet, of heel kort, in de rouw gaat.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1954 | | pagina 155