136
bodem van Zeeland, wettigen een nieuwe beschouwing over
de historische ontwikkeling van dit gewest van de Romeinse
tot de Vikingtijd en vooral gedurende deze laatste periode.
Het zal in het algemeen een ieder, die zich bezighoudt met
de „aloude staat en geschiedenis des vaderlands" wel duidelijk
zijn, dat men daar geen helder inzicht in kan krijgen, wanneer
men niet althans een globale voorstelling heeft van de morfo
logie van onze klei- en veenstreken, want zelden heeft de
natuur zo diep ingegrepen in het verloop der historie en
praehistorie van een land als in Nederland. Voor wat Zeeland
betreft, putten wij ons inzicht voornamelijk uit een „Historisch-
Morfologisch Onderzoek van enige Zeeuwsche Eilanden"
door mej. A. W. Vlam4).
De aaneengesloten veenlaag, die in Zeeland overal, waar
zij niet later vernietigd is, op omstreeks 0.53 m A.P.
gevonden wordt, bewijst, dat dit gebied eens, evenals thans
nog Noord- en Zuid-Holland, door een aaneengesloten duin
keten tegen de zee beschermd werd, die slechts werd onder
broken door het zeegat van de Oosterschelde, ten N. van
Walcheren, een wellicht minder belangrijke opening ten Z.
daarvan (de Honte), en een bescheiden opening ten N. van
Schouwen. Dit zullen de zwakke punten in de duinenrij ge
weest zijn waardoor in de Romeinse tijd de zee is binnen
gedrongen en in betrekkelijk korte tijd ontzaggelijke verwoes
tingen heeft aangericht. In en na de Romeinse tijd, globaal
gesproken dus sedert de 2e eeuw 'na Chr., is nml. het klei-
pakket afgezet, dat thans het hele veengebied van Zeeland
bedekt. Immers, vondsten uit de Romeinse tijd plegen deels in
het veen, onder de kleilaag, en deels in de klei te worden
aangetroffen5). In het Zuiden van Walcheren zijn Romeinse
scherven gevonden van omstreeks 70 n. Chr. en later, liggend
op het veen en onder de klei. In het Noorden echter zijn
scherven uit de tweede eeuw reeds aangetroffen, ingebed in
afzettingen, die tot de jonge zeeklei behoren. Daar is de trans
gressie (blijkbaar van het zeegat van de Oosterschelde uit)
al in de 2e eeuw begonnen6). Voorwerpen uit de Merovin-
gische tijd vindt men op de Zeeuwse klei niet, maar in de
9e eeuw treft men weer op tal van plaatsen sporen van be
woning aan. De stukjes duinlandschap daarentegen, die de
4) Tijdschr. K.N.A.G. LX (1943).
5) Een overzicht van de vondsten geeft P. J. van der Feen, Geschie
denis van de bewoning van Walcheren (Versl. Landbouwk. Onderz. 58,
4 De Bodemkartering van Walcheren, blz. 147 vlg.).
6) Van der Feen, t.a.p. blz. 152.