141
is dit complex weer zichtbaar geworden en tenslotte van 1850
tot 1867 zichtbaar gebleven bij lage waterstand. Het is in 1866
onderzocht en beschreven en zo zorgvuldig mogelijk in kaart
gebracht door de heer Frederiks te Oostkapelle 14De
huizen, met talrijke afvalhopen ertussen, die veel dierbeenderen
bevatten van korthoornig rund, schaap en zwijn, schijnen van
eikenhout gebouwd te zijn geweest. Men vond resten van
rechtopstaande hoekstijlen met daartussen vertikaal staande
planken of een balkfundament in de grond. Deze bouwwijze
schijnt te verschillen van die, welke wij in de door ons op
gegraven Zeeuwse burgen aantroffen. Daar waren de wanden
der huizen van graszoden of van gevlochten rijshout. De
graven waren niet georiënteerd. Vele lagen ongeveer Z.W.-
N.O., andere N.-Z. of N.W.-Z.O. Op één plaats vertoonde
zich een eigenaardige groep, bestaande uit een graf in het
midden (waarin een zwaard gevonden werd) met een groot
aantal andere stervormig er om heen gegroepeerd. Sommige
doodkisten waren van uitgeholde boomstammen gemaakt. In
deze graven zijn veel Karolinische munten gevonden van
Lodewijk de Vrome, e.a.. Ook, naar het schijnt, oude, afge
sleten Romeinse munten, die men toen nog wel aan de doden
meegaf. Voorts sieraden, w.o. schijfvormige broches en een
groot aantal kleine, gelijkarmige fibulae. Zowel van de schijf
vormige broches als van de fibulae vindt men buiten het oude
Friesland geen parallellen. Zij schijnen typisch te zijn voor het
Friese cultuurgebied in de tweede helft der 9e eeuw. Zulke
kleine, gelijkarmige fibulae zijn hier en daar wel onder de
duinen in het kustgebied van Holland gevonden en La Baume
vond ze in graven op de Noordfriese eilanden 15Het schijnt,
dat er geen aardewerk in de graven gevonden is, althans geen
hele stukken. De scherven, die Frederiks beschrijft, zijn Karo
lingisch. behoudens een paar stukjes Romeinse terra sigillata.
Een kleine collectie scherven (alles Karolingisch), door hem
verzameld, berust nog in het Rijksmuseum van Oudheden te
Leiden. Hij vermeldt uitdrukkelijk, dat hij geen enkel stuk
dubbelconisch Merovingisch aardewerk gevonden heeft. Vol
gens onderzoekingen van dokter De Man (de vader van mej.
De Man) waren de lijken alle dolichocephaal. Waren het
Friezen, die hier begraven zijn, of Denen Het niet georiën
teerd zijn der graven in deze late tijd (tweede helft 9e eeuw)
14) Vgl. De Man 1899 en de daar gereproduceerde kaarten.
15) P. La Baume. Die Vikingerzeit auf den Nordfriesischen Insein
(Jhrb. d. Nordfr. Ver. Heimatkunde u. Heimatliebe Bnd. 29 (1952/53)
Taf. 7, a—b, Taf. 24, 9).