16 en Filips de Goede hield Middelburg op elegante wijze het op de winnende kantin 1420 werd de Beier, in 1426, na de slag bij Brouwershaven, de Bourgondiër er ingehuldigd. Nadat in de aanvang van diens optreden, in het voorjaar van 1436, zich enige wrijving had voorgedaan, koesterde de stad zich alras in de glans, die van de regering van de grote hertog van het Westen uitging. Met name na 1440 beleefde zij een bloei, die in 1452 leidde tot het begin van de bouw naar het voor beeld van het kort daarvóór voltooide Brusselse van het beroemde stadhuis, belichaming van de kracht der laatmiddel eeuwse opkomende burgerij, waaraan de oudste generatie der Kelderman's, Andries en Matheus, tot 1458 werkte en waar voor mr Evert Spoorwater ,,der stede meester" (stads bouwmeester), gesecondeerd door meester Gillis, architekt van de landsheer, als de ontwerpers mogen worden gezien1). Maar toen Filips' opvolger, Karei de Stoute, in het begin van 1477 aan zijn conglomeraat van landen was ontvallen, bleef ook hier zekere beroering niet uit. In de loop des tijds had zich uit de bovengenoemde raads mannen, die aanvankelijk slechts incidenteel werden geraad pleegd, een vast college ontwikkeld, waarvoor in 1448 een ordonnantie werd vastgesteld. Hun aantal werd nu op twaalf gebracht, hun taak ten aanzien van het beheer der stadszaken, naast de bevoegdheid met de wet (d.w.z. de schepenen) keuren te maken, geregeld. Het college van Wet en Raad had hier mede vaste vorm gekregen het bestond dus nu uit dertien schepenen (waarvan twee burgemeesters waren) en twaalf 1Gereed kwam toen het gothische gedeelte aan de Noordstraat en de gevel aan de Markt, doch zonder de topgevels en met andere ingangen van de vleeshal werd slechts de helft gebouwd, en alleen van het eerste deel daarvan de verdieping opgetrokken. Hetgeen ik in „De monu menten van Middelburg" over de oudste bouwgeschiedenis van het stadhuis heb medegedeeld is niet in allen dele houdbaar gebleken. Voordien onbe kende, bij de restauratie der ruïnes voor den dag gekomen technische vondsten, gepaard aan een betere interpretatie der rekeningposten (zie Jan Kalf, Wat uit de stadsrekeningen te lezen valt over den bouw van het Middelburgse raadhuis (Huizinga-bundel, 1948, p. 51 vlg.hebben een enigszins ander en juister beeld opgeleverd, al kan niet worden gezegd dat nu alles opgehelderd is. Geen twijfel is mogelijk t.a.v. vierschaar en raadkamer en de daaraan grenzende bureauruimten schrijfkamer en kantoor ook wel vertrekkamertje genoemd maar de bestemming van de grote zaal boven en die beneden is nog niet geheel duidelijk. De situëring van de lakenhal boven het vleeshuis een ruimte van 8 m diepte lijkt niet aannemelijk eerder zou ik die in de benedenzaal willen zoeken, die dan als een Middelburgse mercanzia zou hebben gediend. Dat deze hal na de uitbreiding van 15121521 boven het, toen twee maal grotere, vleeshuis was staat echter vast.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1954 | | pagina 32