17 raden, en heeft tot het einde der 18e eeuw de stad geregeerd1). De Wet alleen daarentegen was nu met de behandeling der rechtszaken belast. Tot op zekere hoogte mag men in de oudste helft het patricische, in de jongere het meer volkse deel zien. Maar hoezeer ook na 1448 een- en andermaal ,,de gemeene poirteren in de wachten" over voor het volk belangrijke zaken, o.a. de accijnzen, werden geraadpleegd, voldaan waren de kleinburgerlijke elementen hiermee niet, en toen door de kata- strofe van Nancy de gelegenheid gunstig scheen trachtten zij ook hier hun kans waar te nemen. De beide schutterijen die van de handboog of Sint-Sebastiaan en die van de voetboog of Sint-Joris, beide in de oudstbekende stadsrekening 1365/66) reeds vermeld die wij hier voor het eerst, maar niet voor het laatst, in Middelburg s geschiedenis beslissend zien optre den, persten aan de hulpeloze hertogin Maria een regeling af over de verkiezing van 13 raadsmannen, die niets zouden mo gen ondernemen zonder medeweten van de dekens der gilden en ambachten, de echte vertegenwoordigers dus van wat wij ,,het volk" plegen te noemen. Ook tot de nominatie der sche penbank, heilig huisje van het schepenen-patriciaat, strekte zich hun ambitie uit. Maar ook deze „demokratisering" der stadsinstellingen hield niet lang stand, en reeds jaren voor Filips de Schone in 1494 de door zijn moeder in nood verleen de privileges herriep was ten aanzien hiervan de normale toestand hersteld. De jaren der voogdij van Maximiliaan van Oostenrijk (1482-1494), die in het Noorden heel wat rustiger voorbij gingen dan in Vlaanderen, dat opstoof in fel verzet, waren wegens de nabijheid daarvan men denke aan Sluis, laatste toevlucht voor ..Hoeks" optreden voor Middelburg niet 1Het werd aanvankelijk bijgestaan door een of meer stadsklerken in 1451 werd een schoolmeester uit Rotterdam aangezocht of hij „der stede secretaris wezen wilde", maar omdat hij geen „Walsch" kende, ging dat niet door. Drie jaar later wordt Jan die Clerc als eerste fungerende secre taris vermeld. Zijn opvolger, in 1469 opgetreden, werd in 1472 voor het eerst pensionaris genoemd bij een latere worden beide titels afwisselend gebruikt. Daarna komen beide afzonderlijk voor, maar dat de functies nog weinig gevestigd waren blijkt uit de persoon van Jacob Pietersz. Bisschop, die in 1516 als stadsklerk in dienst kwam, in 1536 pensionaris en secretaris wordt genoemd, en in de rekening van 1537 solliciteur. Na zijn overlijden in 1544 werden de drie functies gescheiden. Toen de verhoudingen zich enigszins gezet hadden kan men de secretaris een administratief ambtenaar noemen, de pensionaris juridisch-politiek adviseur (,,le pensionaire qui parloit pour eux" (Commines)). In 1560 is sprake van een „conseiller", als hoedanig mr Elbertus Leoninus, de latere kanselier van Gelderland, optrad.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1954 | | pagina 33