66 Het culturele leven. Hoeveel ook de uit de vorige periode stammende rederijkerij voor de burgerij moge hebben betekend tot 1680 is het optreden der kamer aanwijsbaar, doch haar gebouw heeft tot 1816 bestaan literaire waarde had zij niet veel. Woord kunst van beter gehalte bood de dichtbundel De Zeeuwsche Nachtegael, als resultaat van het bezoek, door Anna Roemers in 1622 aan Zeeland gebracht, door de uitgever graveur J. P. van de Venne in 1623 in het licht gegeven, een bundel, „waarin de Zeeuwsche volkstrots zich in gansch een dichter- schaar met Cats aan het hoofd openbaarde" (Prinsen). Ter wijl Jacob Cats, sinds 1603 gevestigd in de stad, waar het begin zijner literaire loopbaan ligt zijn Sinne- en Minne beelden verschenen in 1618 en waarvan hij in 1621 pen sionaris was geworden, Middelburg in 1623 metterwoon ver liet, hebben zijn collega, de pensionaris Simon van Beaumont, en de raadpensionaris Johan de Brune ook nadien er de muze der poëzie gediend. Ook in de 18e eeuw werd er de dichtkunst, vrnl. de stichtelijke, beoefend. De belangrijkste vertegenwoor diger is dan mr Pieter Boddaert, die ook op ander terrein ver dienste heeft van zijn hand nl. is de beschrijving van Zeeland, Walcheren en Middelburg in de Tegenwoordige Staat. De schilderkunst heeft in Middelburg's glanstijd niet die rol gespeeld, die andere steden van dezelfde allure eigen was, maar ontbroken hebben de schilders er geenszins. Het portret, hetzij van individuele personen, hetzij van groepen of colleges, was uiteraard ook in deze welvarende stad een dankbare op dracht. Allart van Loeninga, Hendrik Berckmans, Willem Eversdijck en Pieter Borselaar hebben in de 17e, Philips van Dijk en Aart Schouman in de 18e eeuw, naar de maat hunner krachten, hieraan voldaan. Daarnaast mogen ook enkele an deren worden genoemd Ambrosius Bosschaert, schilder van De armenzorg berustte sinds 1574 bij de diakonieën. Van burgerlijke zijde werd daarin voorzien door de benoeming in Juli 1574 van zes per sonen tot armmeesters in 1594 werd ingesteld het college van Gecommit teerden van de gemene armen, de voorlopers van het Burgerlijk Armbestuur van 1854. Opmerking verdient een mededeling in de Notulen ten Rade (24 Maart 1662): ,,de kleding van de armeluyden so te reguleren, dat dieselve altijt kenbaar sijn". Zij moest zijn voorzien met het „teecken van den burcht" (22 Feb. 1676). - Voor de weeskinderen heeft bijzondere kleding tot het einde der 19e eeuw standgehouden. Nog omstreeks 1880 droegen de jon gens uit het Burgerweeshuis een groene kraag, de meisjes een dito kapje die van het Armenweeshuis evenzo in het rood. Later werd dit een bies in die kleuren op de schouder.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1954 | | pagina 90