82 De oud-rector van Gorkum, Vlissingen, Goes, Rotterdam en Tolen wordt in het Latijnse gedicht, dat aan het grafschrift is toegevoegd, beschreven als een man „die de Rotte, de Rijn, de Hont, de Waal en de Schelde hebben verheerlijkt om zijn uitgebreide kennis, een gestreng rector voor de uitgelaten jeugd. Doch liever wilde hij vermanen door zijn onderwijs, dan, machtig in het schooldomein, trots de paedagogische schepter te zwaaien." Over het rectoraat van zijn zoon en opvolger, eveneens Abraham geheten, die op 16 Juni 1663 bij provisie werd aan gesteld, is in de bronnen verder niets te vinden 41en evenmin is iets naders bekend omtrent Casparus Philippus Sandevis, die op 23 Maart 1670 „is aengenomen om te styleren in de Latijnsche tale op den tractemente van 30 VI. iaerlijcx, innegaende met Sint-Servaes 1670"42). Nog één poging heeft men in Tolen gedaan tot herstel van het Latijnse onderwijs, dat na vertrek van de laatste docent verlopen was. Op 27 Dec. 1683 beriep men Josephus de la Court, rector te Veere, en wel op een tractement van 25 VI. per jaar. Hierbij is men van mening „dat met de admissie van voorss. Lacourt tot rector alhier veel dienst aen kinderen van de goede borgerije ende sal werden gedaen" 43Hij bleef echter Veere getrouw, toen men aldaar zijn salaris verhoogd had44). Evenals in vele andere plaatsen vormden curatoren ook hier een algemene onderwijscommissie. Dit blijkt duidelijk uit de volgende „Instructie, gemaeckt bij Bailiu, Burgemeesters, Sche penen en Raeden deser Stede, waer naer de Curatuers van de schoole haer sullen reguleren", vastgesteld 20 Juni 1632 45): „Eerst sullen de curatuers den schoolmeesters geven seeckere wetten ende ordonnontiën van het houden der schooien, soo van latijnsche als duytsche onderwysinge, ende regart nemen op de gelegentheyt van de avont- ende byscholen en onder ander haer onderwysende wat boucken in beyde taelen, latijns ende duyts, sullen geleert werden. Deselve sullen stellen de tyden van de speeldaegen ende uuyren van het houden der schooien, soo des somers als des winters, het uuyt ende ingaan, soo wel de eerste incomen als de tussenuuyren, welcke sullen sijn voor der jonckheyt nootsakelijkheden ende vermaecken. Middelburg waarschijnlijk in 1597 Prins zegt alleen LVI. Veltenaar echter LXI, wat niet juist kan zijn, waar Beeckman 15 Jan. 1607 is ge boren (zie De Waard, in N. N. B. W. VII kol. 84). 41) Res. Tolen 16 Juni 1663. Zie verder over hem N.N.B.W. VII kol. 84 (C. de Waard). 42) Res. s.d. 43) Res. Tolen 27 Dec. 1683. 44) Zie mijn artikel in Archief Z. Gen. 19441945, p. 64. 45) Res. Tolen 20 Juni 1632.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1955 | | pagina 106