XIII denis onzer provincie, heeft Brakman goede kansen uitgebuit. Ten eerste was van 1924 tot 1929 de Kaloot (een zandplaat in het Zuid-Sloe aan de westzijde van Zuid-Beveland) een zeer gunstige vindplaats dezer fossielen1). De toenmalige schelpenrijkdom dezer plaat is nooit geheel bevredigend ver klaard. Het afnemen van het aantal vondsten ter plaatse werd door Brakman toegeschreven aan verplaatsing van de na burige stroomgeul, gepaard gaande met afspoeling en af waaiing van de zandplaat. Verder heeft ongeveer in dezelfde periode een Brielse industrie een begin gemaakt met het opzuigen van fossiele schelpen in de Wester-Schelde bij Ellewoutsdijk en van recente schelpen in de Roompot. Tot ieders verwondering is op beide plaatsen de voorraad nog steeds niet uitgeput. Ten slotte heeft Brakman, als er in Zeeland een grond boring plaats had, zich met de boormeester in verbinding gesteld. Op botanisch gebied heeft hij zich grote verdienste ver worven door het onderzoek van zo moeilijke groepen als wilgen en zeewieren. Hierover was hij tot op het laatst van zijn leven met het Rijksherbarium te Leiden in contact. Wat Brakman aan gegevens en kennis moeizaam bijeen had gebracht, heeft hij altijd met grote liberaliteit ter beschikking van biologen en musea gesteld. Zijn ervaring is vastgelegd in enkele wetenschappelijke publicaties en in een groot aantal brieven, die door sommigen zijner correspondenten zorgvuldig bewaard zijn. Aan ons Genootschap schonk hij een belangrijk deel van zijn collectie mollusca, alsmede boeken. Van 1934 tot 1941 was hij als conservator der Mollusca aan het Museum verbonden, van 1941 tot 1949 als conservator van het Zeeuws Herbarium. Natuurlijke Historie omvatte in de 18e eeuw voornamelijk zoölogie en geologie, terwijl daarnaast de botanie zelfstandig 1) Correspondentieblad der Ned. Malacologische Ver. p. 219, 239.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1955 | | pagina 11