16
voorbijgaan van Vere aan de echtheid der bepaling kan niet
worden getwijfeld maar indien hierbij aan tijdelijke zwak
heid van de heer van Borsele moet worden gedacht, later heeft
hij zijn revanche wel genomen. Een memorie van grieven uit
de jaren 14651469, vermoedelijk wel van Middelburgse zijde,
vermeldt klagelijk, dat hij in zijn stad een kraan en een balans
had doen maken en de goederen, door de Wielingen binnen
komende, te Vere ten stapel werden opgeslagen, „latende also
varen den stapele van Middelburgh" dat voor rechtstreeks
op Vere doelende schepen zulks nu geschiedde spreekt wel
van zelf en inderdaad werd door praktijken als deze het
Middelburgse stapelrecht meer en meer uitgehold. Ook later
ontbraken moeilijkheden niet. Uit 1532 en 1541 komen klach
ten over niet-naleving van het landsheerlijk uitvoerverbod
resp. van graan en van metalen, waardoor Vere vreemde
kooplieden tot zich trok ten nadele van de hoofdstad. Door de
achteruitgang van Brugge werd de handel van Vere, naar
Ermerins zegt, sinds de aanvang der 16e eeuw aanmerkelijk
„gestijfd". Maar als wij uit de statistiek van de uitvoer uit de
Nederlanden uit de jaren 15431545 zien dat Vere slechts
ruim t/7 van de omzet der Arnestad haalde, zijn wij toch
geneigd de hoofdstedelijke klachten over het van die zijde
dreigend gevaar ietwat skeptisch op te nemen.
Ook de bepalingen betreffende de hulpdiensten van het
handelsbedrijf geven omtrent de rijke schakering daarvan een
duidelijk beeld. Omstreeks 1480 werd de behandeling van
fruit, d.w.z. zuidvruchten, geregeld later wordt van ijzer
dragers, „loodwerkers" en dragers van Baai- en zelzout20)
melding gemaakt. Een uitvoerige ordonnantie op de make
laardij werd in 1538 vastgesteld, terwijl in 1541 de arbeid der
hallasters werd geregeld, die naar de plate" voeren om zand.
En van de in de Middeleeuwen bekende zee- of waterrechten
bestaat zelfs een Veerse versie. Maar ook de keerzijde ontbrak
niet. Van het rosse leven in de havenstad getuigen het voor
komen van niet minder dan 46 wijntappers in 1562, en de
vermelding, in 1532, van zes inrichtingen, waaronder die van
„oostersche Tanne"21), omtrent wier bestemming twijfel niet
mogelijk is.
20) Zoutketen worden reeds in de eerste helft der 16e eeuw genoemd,
en bij de conferentie der Zeeuwse zoutsteden van 1563 was ook Vere
present in 1578 werd een ordonnantie voor de pannelieden vastgesteld.
21) Hapke, Niederl. Akten I p. 55 n. 1, gaf abusievelijk op: Tonne.
Haar etablissement werd door Oosterlingen vandaar het adjectief
kort en klein geslagen.