21
van Vere uit. en ook uit andere Maassteden plachten bot-
vaarders er te komen „tot voorderinghe van hare neringhe",
waardoor behalve Vere ook Vlissingen werd gebaat. Aan
vissers, „te lengevaert varende", werd, in 1608, convooi ver
leend 2(i).
Ook handel en scheepvaart kwamen spoedig weer tot bloei
en kregen meer nog dan vóór de Opstand een actief karakter
en vooral een ruimer gebied. Reeds in 1575 trad de Hanze
weer met Vere in contact en de rekeningen van het ankerage-
geld vermelden de Hanzeaten als van ouds de Schotten, wier
conservator uit vrees voor Alva geweken was naar Brugge,
dat zich reeds vleide de stapel te herwinnen, waren althans in
1577 er weer te vinden en sloten in October 1578 een stapel
contract met de stad. waar zij, met een korte onderbreking van
1668 tot 1675, meer dan twee eeuwen zouden blijven. Belang
rijk was ook nu de vaart op Engeland trouwens, door de
oorlog bijna niet onderbroken vooral naar Ipswich en naar
Huil. Naar Calais en het verdere Frankrijk werd, in 1585, een
beurtvaart ingesteld, maar Bordeaux was het voornaamste
doel der „wilde vaart", hetzij met haring van Vere zelf, hetzij
met graan uit de Oostzeehavens, vooral van Danzig. Uit de
Sonttabellen kunnen wij de Veerse vaart door de zeeëngte
aflezen van de niet zeer belangrijke Zeeuwse Oostzeevaart
had Vere een naar verhouding geenszins onbetekenend aan
deel. Van 1587 tot 1651 bedroeg dit ongeveer een vierde
daarna echter was de Veerse Sontvaart van weinig belang en
na 1700, met uitzondering van enkele jaren, verdween zij
geheel. Een enkele maal vernemen wij ook van relaties met
Italië in 1613 kwam een schip met anijs uit Venetië in de
haven aan. en in 1614 vervoerde een Veers koopman een partij
bonen naar het Apenijnse schiereiland. In 1587 liep een schip
uit Barbarije te Vere binnen op het einde der eeuw horen wij
van de mogelijkheid van de vestiging van een handelsmono
polie door de regering van Zweden. De vestiging van de
admiraliteit, waarvan in 1586 sprake was, ontging de stad
evenwel.
In wijdheid van vlucht echter werd al deze scheepvaart
bedrijvigheid ver in de schaduw gesteld door de tochten, ook
van Vere uit ondernomen naar Oost- en West-Indië. Aan de
26) Het College van het zeerecht, ingesteld na 1574, behandelde alle
geschillen over bevrachting en die tussen kooplieden, schippers, stuurlieden
en matrozen het bestond uit de overdeken van het vissersgilde, twee leden
uit de rederij, twee uit de grote, twee uit de kleine visserij, waardoor het
belang der visserij voldoende blijkt.