51 in 1633 en volgende jaren de walvisvaart beoefend. Na 1640 ging het eens zo bloeiend bedrijf vrij plotseling te niet. In 1754 werden pogingen gedaan het te doen herleven, aanvankelijk met enig succes, doch blijvend was dat niet, en van herhaling wordt niet gemeld. Zoals uit bovenstaande schets blijkt heeft het Vlissingse handels- en scheepvaartverkeer in deze eeuwen een grote vlucht genomen niet alleen, maar ook een betrekkelijke univer saliteit vertoond, aan het economische beeld van Middelburg in de 17e eeuw niet ongelijk. Over de omvang ervan staan ons geen volkomen betrouwbare gegevens ten dienste. Al zal locaal-patriottisme de beschrijver van Vlissingen in de „Tegen woordige Staat" wel niet vreemd zijn geweest, toch mag men vermoedelijk afgaan op zijn bewering dat vóór 1740 veel meer koopvaardijschepen, aan particulieren behorend, vandaar zijn afgevaren dan van de hoofdstad, en deze was dan toch altijd driemaal zo groot als Vlissingen, dat omstreeks die tijd ongeveer 8000 zielen telde. Het zou onverantwoord zijn uit de door dr. Becht over 1579-1670 gepubliceerde cijfers van de ontvangst der convooien en licenten, die voor sommige jaren opmerkelijke hoogte vertonen, uitgaande boven die van Middelburg en Rotterdam, tot groter handelsomzet aan de Schelde te con cluderen. Deze cijfers toch betreffen de ten fine van genoemde betaling te Vlissingen althans ten dele aangelopen schepen, niet het verkeer in de havens der stad, en dit hiernaar te willen afmeten ware even onjuist als het zou zijn de duizenden sche pen per jaar, die nu, op weg naar Antwerpen of Gent, vóór Vlissingen stoppen om van loods te verwisselen, op te nemen in de statistiek van het Vlissingse havenverkeer 38 Maar van hoeveel belang al dit verkeer ook voor Vlissingen moge zijn geweest, het wordt misschien als welvaartsfactor, en stellig als bepaling van de eigen aard der stad drie Vlissin- gers, twee stroopluy in de schaduw gesteld door de com missie- of kaapvaart. In vredesjaren moge de handel hebben gebloeid, de talrijke oorlogsjaren waren de gulden tijd voor de vrije nering. Reeds in de 14e eeuw wordt van overval van Engelse schepen door Vlissingers melding gemaakt, doch fei- 38) Ook Vlissingens welvaart kende overigens haar ups en downs. Omstreeks 1650 werd de bouw van een nieuwe Hervormde kerk nodig, de Oostkerk, die in 1652-1654 onder architectuur vermoedelijk van Adriaen Dorsman tot stand kwam. Het aantal predikanten, dat in 1616 vier bedroeg, werd in 1639 vermeerderd tot 5, in 1649 tot 6, in 1652 tot 7, en zo bleef het tot het einde der 18e eeuw. In 1680 echter verzocht de stadsregering wegens ontvolking tengevolge van de stilstand van de handel om garnizoen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1955 | | pagina 75