54 Sociëteit der visscherij, waaraan deze buizen hadden behoord, geliquideerd, en in de volgende jaren bleef nog maar één haringschip, van een particuliere boekhouder, in de vaart. Over de, evenzeer tijdelijke, herleving der walvisvaart spraken wij boven reeds. Een oesterput, in het begin der 18e eeuw aan gelegd, was omstreeks 1750 buiten bedrijf nadat op het einde der eeuw zich hetzelfde had herhaald, werd zij in 1827 voor de derde maal voor 20 jaar verhuurd, en nog in 1873 was dit bedrijf in wezen. De 29 gilden, over ieder van welke ook hier een „heer uit de vroedschap'' overdeken was, omvatten dan ook slechts diegenen, die werkzaam waren in de gewone locale neringen. Sociale verwikkelingen hebben zij niet veroorzaakt. Wat meer moeite had, o.a. in 1607, de overheid met het zee volk, dat het hart op de tong had en het mes los in de gordel. De vaderlandse weldadigheid strekte echter hare zorgen ook over hen uit. Daar de „arme gemeynte door oorsaecke van het continueel nemen van schepen ter zee in seer miserabele staat was gebracht" wij zijn in de laatste jaren der gevaarlijke Duinkerker kaapvaart verzocht de stadsregering in 1643 aan de Prins een terrein om daarop 23 huisjes voor deze lieden te bouwen. De eerzame Cornelia Quack, weduwe van Carel Nijs, zorgde voor de geldmiddelen en gaf dit hofje haar naam. In 1650 overgegaan aan de diakonie der Hervormden, kreeg in 1786 een directie van „zeemans en visscherslieden" de lei ding en werd het Zeemanserve genoemd. En in 1754 werd een beurs gesticht tot ondersteuning van oude zeelieden, die in 1869 in een pensioenfonds werd omgezet. Het culturele leven heeft in Vlissingen stad meer van daden dan van dromen, zoals Meertens opmerkt maar weinig bete kenis gehad slechts in de tweede helft der 18e eeuw is er een niet onbelangrijke bloeiperiode. Reeds in de 16e eeuw wordt van een Latijnse school melding gemaakt, die tot ongeveer 1800 heeft bestaan en door enige niet onverdienstelijke rec toren is geleid. Onder hen was de laatste, dr. H. van Royen, die zijn carrière als staatsraad eindigde, zeker niet de minste. In 1530 werd een rederijkerskamer opgericht, de Blaeuwe Acolije Jeronimus van der Voort, in 1585 uit het Zuiden naar Vlissingen gekomen, is er de voornaamste figuur geweest. Een gedichtenbundel: Vlissings-Redens-Lusthof (1642) kwam uit deze kring voort. De Vlissingse schepen-dichter Jan Guépin was in de eerste helft der 18e eeuw hij stierf in 1766 min of meer de officiële gelegenheidsdichter van de stad zijn werk bleef meest in portefeuille. Zijn jongere tijdgenote Elisa-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1955 | | pagina 78