62 de gladde delen over de zijkant van de hoed. Door middel van een kartonnen beugeltje, dat aan de achterkant tussen hoed en lint werd geschoven, stond het lint aan de bovenkant enigszins van de hoed af. Van sommige exemplaren was het middelste lint groen, doch dan waren de buitenste linten paars van kleur. In de zware rouw droeg men ze met een zwart lint, terwijl het lint bij minder zware rouw met eenvoudige bloemen of strepen was versierd in blauw en bruin. De binnenzijde van de hoed was altijd met blauwe zijde gevoerd. Deze hoeden, die ongemeen fraai waren, gingen vóór het einde der vorige eeuw reeds uit de mode. C. De kinderdrachten Het costuum der jongens vertoonde in deze dracht hetzelfde beeld als dat der volwassenen. Op het lange haar droeg men een zwart petje, dat op ongeveer 18-jarige leeftijd werd ver vangen door een pluus'oed, in later tijd door de ronde hoed. De meisjes droegen een licht schortje met korte mouwtjes, over een jurkje van donkere stof, welke kleding men een tabee noemde. Hadden zij de leeftijd van 3 of 4 jaar bereikt, dan gingen zij doek en beuk dragen met de muts (zie afb. 5). Deze muts, die men poppinnemuts noemde, bestond uit een bol, een voorkant en een punt ze werd met een lintje onder de kin vastgemaakt en over een ondermuts gedragen. De bol, boompje genoemd, is van geborduurde tule, en niet geplooid. Kant en punt waren van echte kloskant, of soms ook van tule, die door de vrouwen naar het motief der echte kanten kunstig werden geborduurd, zodat zij alleen door een iets grover karakter van echte kant zijn te onderscheiden. De poppinne muts mist de reep, die in de vrouwenmuts voorkomt, waar door zij weer nader tot de oorspronkelijke Zeeuwse mutsen staat. Deze kindermuts heeft hetzelfde model als die der kindermutsen uit de Protestantse dracht, maar doordat zij anders worden gestreken staan zij op het hoofd enigszins anders, en lijken zij op de muts der volwassenen. Kinderen droegen vaak een katoenen, zgn. lichte schort en koperen stukken, en toen deze in de mode waren ook koperen bal spelden of gefacetteerde spelden. Des zondags waren deze soms wel van goud. Naar school droegen zij een platte burger hoed van stro, in enkele gevallen met een zilveren slootje en in de winter een omslagdoek of een schoumankel. Het haar werd als pony gedragen en de tuul verscheen pas nadat men op 9 of 10-jarige leeftijd reeds geruime tijd de eigenlijke vrouwenmuts droeg. Wanneer men op elfjarige leeftijd zijn

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1956 | | pagina 100