69
in de ondermuts gespeld de sierspelden op de zijkant van de
muts worden ingestoken. Meestal draagt men hiervan drie stel,
nl. een paar ronde cantille spelden, die direct achter de krullen
staan, gevolgd door eén paar Walcherse knopspelden, en ten
slotte een paar torenspelden, welke laatste men alleen in deze
dracht en in de burgerdracht van Arnemuiden aantreft afb. 13).
Zij bestaan uit een rond plateau met uitgeschulpte rand, waarop
een spitsvormig bouwsel van cantille is aangebracht, met aan
de top een imitatie-pareltje. Zij kwamen voort uit een vroegere
vorm, die platter van model was en ook in de Toolse en Axelse
dracht bekend is. Uit de tijd toen men de ronde Zuidbeve-
landse muts droeg, een mode die echter nooit geheel is in
geburgerd, dateren grote eivormige kroon- of bennespelden,
welke wij bij de beschrijving van de Zuidbevelandse dracht
hebben vermeld (afb. 12). Zij zijn nimmer algemeen geweest
en reeds een vijftigtal jaren uit de mode. De stof van de
ondermuts der oudere vrouwen is van dicht wit katoen, soms
geribd, maar vaker met een ingeweven motiefje.
Bij vele jongere vrouwen is de muts van Zwitsers feston
en dus ajour, evenals de Walcherse, maar het langetje is altijd
aanwezig. Het vóórhaar is in een kuif achterover gekamd en
verdwijnt verder onder de ondermuts terwijl ook het achter
haar, zonder dat er maar iets van te zien is, onder deze muts
is geborgen. Het vroegere blauwe tussenmutsje is geheel uit
de mode geraakt. Direct over de ondermuts draagt men nu de
bovenmuts. Bij het beste costuum was deze vroeger algemeen
van kant en werd, omdat kant vanwege haar kostbaarheid
minder zwaar kan worden gesteven en van zich zelf ook minder
stevig is, met behulp van een karkas in de vorm gehouden.
De kostbare aanschaf en het niet in voldoende mate voor
handen zijn der kanten heeft er toe geleid dat velen over
gingen tot het minder kostbare maar toch ook dure feston,
hoewel het dragen van kanten mutsen toch meer algemeen was
te noemen. Bij de doordeweekse dracht zijn de mutsen altijd
van feston, meestal echter van een goedkoper soort, de zgn.
broderie. De bovenmuts is van een bijzondere vorm die in geen
enkel andere dracht voorkomt. Het meest gelijkt zij nog op die
uit de Protestantse Zuidbevelandse dracht (afb. 19). Zij is
evenals deze schelpvormig en staat wijd om het hoofd, zodat
de ondermuts met de gouden spelden volledig in het zicht
komen hetgeen, vooral wanneer de ondermuts van feston
is, een fraaie aanblik biedt. Van voren gezien is de muts
tegenwoordig volkomen ovaal, maar in de jaren negentig
min of meer driehoekig. Toen waren de mutsen ook veel