70 kleiner, zodat zij met een kaphoed konden worden gedra gen (zie afb. 16)- Aan de schelpvorm bevindt zich een ge steven achterwaarts gerichte staart die kort is, maar even breed als het schelpvormige deel. De vorm van deze muts laat zich, anders dan bij de Walcherse en Zuidbevelandse, niet rechtstreeks uit de oude Zeeuwse trekmuts afleiden. Waar schijnlijk hebben wij hier te doen met een betrekkelijk jonge verschijning die zijn oorsprong vindt in de kinderdracht. Een verschijnsel, dat eveneens valt te constateren in de dracht van het Middelburgs ambacht en de burgerdracht van Arnemuiden. Deze kindermuts had met de Arnemuidse en ook met de oud-Walcherse gemeen dat ze om het hoofd sloot en van achter voorzien was van een hele kleine slip. Deze is in de Walcherse dracht tot een grote op de rug afhangende staart uitgegroeid terwijl het mutsje steeds nauwer om het hoofd ging sluiten. Bij de kinderdracht van Arnemuiden en Nieuw en Sint-Joosland zien wij juist een tegenovergestelde ontwik keling. Daar werd de muts steeds breder, zodat zij wijder van het hoofd ging staan, terwijl de staart hiermede gelijke tred hield en dezelfde breedte kreeg, maar in de lengte veel minder groeide. Als gevolg daarvan werd de bol van de muts, die noch bij de kinderdrachten, noch bij het Nieuwlandse vrouwen- costuum geplooid is, tot minimale proporties teruggebracht. De bovenmuts wordt met spelden aan de ondermuts vastge maakt en onder de kin met een lintje gestrikt. Het Nieuwlandse mannencostuum van de 18e eeuw wordt gekenmerkt door de korte klepbroek en de gekleurde hemdrok met zilveren knopen, terwijl de kousenbanden voorzien waren van grote zilveren gespen, evenals de schoenen. Voorts was de hemdbies geborduurd en de hemdrok van een zilveren ketting voorzien ten behoeve van de halsdoek. Overigens ver toonde dit costuum hetzelfde beeld als de andere drachten en droeg men hier evenals in Walcheren gouden oorringen, welke thans echter niet meer voorkomen. Het huidige costuum ver toont hetzelfde beeld als de mannenkleding van Walcheren en Zuid-Beveland, alleen is er maar één soort hoed in gebruik, die het grotere Zuidbevelandse model heeft. De gouden hemd- knopen en de halsdoek zijn kleiner dan de Zuidbevelandse, maar wel wordt een fluwelen broek gedragen. De broekstukken zijn groot en rond en geheel opengewerkt, een model dat in Walcheren nooit en in Zuid-Beveland vrijwel niet meer wordt gedragen. Klepstukken draagt men sedert lang niet meer, maar zij waren gelijk aan de oudere van Walcheren, en soms waren

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1956 | | pagina 108