77
gingen enkele der oudsten nog in een korte broek met gebreide
kousen en de voeten in wit geschuurde klompen gestoken naar
de kerk, terwijl de ouderwetse „tun'oed", gouden hemdknopen
en oorringen eveneens deel uitmaakten van het costuum. Toen
de korte broek en tun'oed'" uit de mode geraakten, bleven de
andere onderdelen in zwang en droeg men in het eerste kwart
van onze eeuw een lange klepbroek en een ronde boerenhoed
van vilt, welke reeds ten tijde van de tun'oed in de mode
gekomen waren. Aan boord droeg men echter een zuidwester.
Wel is waar lijkt het of sommige vissers thans nog een korte
broek dragen, maar in werkelijkheid is dit een lange broek,
waarvan men de pijpen in de lieskousen draagt, terwijl de
kous bij de knie wordt omgeslagen. Over het gewone hemd
droeg men als onderkleding een hemd van zware rode, soms
blauwe baai en een korte wijde onderbroek van dezelfde stof.
Deze laatste was een klepbroek en werd aan de knie met een
knoop of lint gesloten. Het hemd was van een primitieve snit,
vierkant van model, met overslaande panden het werd met
gewone knopen gesloten. Aan de onderkant was de stof een
voudig recht afgesneden, zonder zoom of zelfkant. Dit hemd,
dat kortweg ,,de baai" genoemd werd, had een opstaand
kraagje, ..biesdat met gouden knopen werd gesloten. Over
de baai droeg men een zwart of gestreept boezeroen of een
trui de bies met de gouden knopen stak daar boven uit. Kon
men zich geen baai aanschaffen, dan bereikte men hetzelfde
effect door het witte lijfhemd van een rood baaien bies te
voorzien. Het was een zeer dikke en zware dracht, die aan
boord echter wel te pas kwam. De gouden knopen waren niet
doorluchtig, maar hadden de vorm van een gladde halve bol.
versierd met een filigrain randje, en droegen aan de boven
zijde een rozet. Men ziet ze thans sporadisch dragen zij zijn
gelijk aan de huidige knopen van Urk, maar eveneens van
dezelfde uitvoering als de ouderwetse hemdknopen der Wal-
cherse boeren. De truien waren gebreid met een soort kabel
motief dat men „slangen" noemde en die de jonge Arnemuidse
meisjes deden zingen „van verlangen naar een trui met slan
gen". De gouden oorringen kwamen overeen met die van
Walcheren. Echter werden er ook wel een soort oorringen
gedragen, uitgevoerd met een gouden ankertje. Deze laatste
ziet men thans in het geheel niet meer dragen, de eerstgenoemde
zo goed als niet. De gegoede vissers en zij, die ze uit anderen
hoofde bezaten, droegen ook zilveren broekstukken, maar
klepstukken werden, zo ver mensenheugenis reikt, door hen
niet gedragen.