83
en andere pastorales zouden op deze volgen. Ook Johan van
Heemskerck bedoelde een pastorale roman te schrijven, toen
hij in 1637 aan zijn Batavische Arcadia begon, maar al schrij
vende werd zijn boek anders dan hij zich aanvankelijk had
voorgesteld x). Want wel brengt ook hij ons in een Arcadia,
maar het is er een dat in Batavia, het land der Batavieren,
is gelegen en meer in 't bijzonder in de streek tussen Den
Haag en Katwijk. De herders en herderinnen, die we hier
ontmoeten, zijn Haagse jonge dames en heren, die bovendien
niet op het land wonen laat staan dat ze er schapen zouden
hebben geweid maar er alleen maar een speelreisje doorheen
maken. Het enige wat deze Hollandse Arcadia met die van
Sannazaro gemeen had zijn de liefdesperikelen van de herders.
Heemskerck laat zijn Batavische Arcadia beginnen met een
beschrijving van de wanhopige situatie, waarin de jonge Reyn-
hert de schrijver zelf zich bevindt, verteerd door zijn
liefde voor Rosemond. In de vroege morgen dwalend door
het Haagse Bos, ziet hij daar een wagen langs komen met
enkele jongelui, „twee herderinnen, en drie herdersen onder
hen herkent hij, ofschoon ze gemaskerd is, de schone Rose
mond. Het gezelschap nodigt hem uit, de tocht mee te maken,
wat Reynhert natuurlijk maar al te graag doet. Over Den Deyl
rijdt men naar Katwijk, waar het middagmaal wordt gebruikt,
en terug over Wassenaar naar Den Haag, waar het avondmaal
al klaar staat. Onderweg wordt veel geminnekoosd en nog
meer geredeneerd over allerlei zaken, waartoe ook de maal
tijden overvloedig gelegenheid geven. In latere drukken heeft
Heemskerck allerlei uitweidingen in zijn verhaal ingelast, in
't bijzonder over de vaderlandse geschiedenis, waardoor het
evenwicht van de bouw verbroken is en het boek meer op een
Baedeker dan op een roman gelijkt. Intussen heeft dat aan
zijn populariteit niet afgedaan op de uitgebreidere druk van
1647 volgden alleen al in de zeventiende eeuw nog drie her
drukken. Maar bovendien werd de Batavische Arcadia het
voorbeeld van een lange reeks van soortgelijke werken, tot in
het begin van de negentiende eeuw. De meeste schrijvers van
deze boeken handhaafden de naam van het idyllische Griekse
landschap in de titel van hun werk, andere vervingen die door
een ander klassiek landschap. Zo schreef Hendrik Soeteboom
zijn Zaanlants Arkadia (1658), Lambertus van den Bos zijn
Dordrechtsche Arkadia (1663) en Zuyt-Hollantsche Thes-
salia (1663), en Daniël Willink zijn Amsterdamsche Tempe
1) Zie: D. H. Smit, Johan van Heemskerck, 15971656 (Amster
dam, 1933).