84 (1712). Chronologisch volgt daarop de Walcherse Arkadia van Mattheus Gargon, die in 1715 verscheen. Mattheus Gargon 1was geen Zeeuw van geboorte of af komst. Hij was op 23 februari 1661 in Haarlem geboren uit een van die vele Waalse families, die in de tijd van de Opstand naar Noord-Nederland waren uitgeweken en waarvan ver scheidene de Waalse kerk trouw waren gebleven, ook toen ze de Nederlandse taal al lang machtig waren. Dit was ook het geval met de familie Gargon, zodat Mattheus, nadat hij in Leiden zijn theologische studie had voltooid, zich beroepbaar stelde in de Waalse kerk. Na zes jaar tevergeefs op een beroep te hebben gewacht, ging hij naar de Nederduitse kerk over, met het gewenste gevolg in 1688 werd hij beroepen naar Geffen en Nuland, twee dorpjes in de Meierij van 's-Herto- genbosch, waar het ambt hem veel tijd overliet voor studie. In Nut tijdverdrijf, zijnde Davids Psalmen in rijm en op muziek 1686) had hij zich al in zijn wachttijd aan een nieuwe Psalm vertaling gewaagd ter vervanging van die van Dathenus, waarvoor de tijd overigens nog niet gekomen was. In Brabant schreef hij een Dichtmatige uitbreiding van het Hooglied (1697) en een boek Over den XXXII Psalm (1700), maar geen van die boeken vestigde in die mate de aandacht op hem, dat hij een beroep naar elders ontving- Dat gebeurde pas na bijna veertien jaar, toen de Middelburgse burgemeester Herman van de Putte (16571724) met zijn vrouw Maria van den Brande (16651701 naar Den Bosch kwam om er een bekend medicus te raadplegen over de kanker, waaraan zij leed en ten gevolge waarvan zij in 1701 in Den Bosch stierf. Toen Van de Putte hem toevallig hoorde preken, viel zijn aandacht op de vergeten dorpspredikant, en toen er in 1702 een vacature kwam in Serooskerke, waar hij als rent meester der Vijf-ambachten van Walcheren invloed had, werd op zijn aanbeveling Gargon hier beroepen 2). Op 14 mei 1702 deed hij er zijn intrede met de veelzeggende tekst De Heer bewaart de eenvoudigen, ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij 1Zie over hem o.a. G. Vrolikhert, Vlissingsche kerkhemel (Vlis- singen en Middelburg, 1758), blz. 211216; F. Nagtglas. Levensberichten van Zeeuwen, I (Middelburg, 1890). blz. 245247 Biographisch woor denboek van Protestantsche godgeleerden in Nederland, III, blz. 183184 N. N. B. W. IV, kol. 631633 (P. C. Molhuysen); H. W. Fortgens, De Latijnse school te Vlissingen (Archief Z. G. d. W., 19461947), blz. 50—53. 2) Vgl. de opdracht van Gargon in zijn vertaling van de Vertroos- tinge der wysbegeerte van A. M. T. S. Boethius (Amsterdam, 1703) aan Van de Putte.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1956 | | pagina 126