86 In dezelfde voorrede noemt Gargon „den grooten Heems kerk", „wiens volgeestige Arkadia de toejuichinge van alle onze vaderlanderen verdient, en verkregen heeft, en geroemt zal worden, zoo lang men onze taal spreken zal", uitdrukkelijk als zijn voorbeeld. Niettemin heeft hij zijn onderwerp vrij zelf standig behandeld. Evenals bij Heemskerck vormt een speel reisje het kader van de vertelling, en ook bij Gargon bestaat het gezelschap uit zes personen, maar de mannen zijn hier met hun vieren in de meerderheid. Terwijl de „herders en herde rinnen" van Heemskerck alle jongelui zijn, geldt dit bij Gargon alleen voor Floris en Izabelle de andere vier zijn ouder en dus bezadigder en spreken wel over de liefde, maar bedrijven die niet meer. De deelnemers aan het speelreisje worden aangeduid met de namen Heerman, Ewoud, Adolf, Floris, Hillegonde en Izabelle. Heerman is de enige, die we kunnen identificeren Gargon vereeuwigde in hem zijn beschermer, klaarblijkelijk tegelijk zijn vriend, Hermannus van de Putte, de eigenaar van de buitenplaats De Griffioen, even buiten de Middelburgse Seispoort gelegen, waar het gezelschap de beide dagen van het speelreisje de avondmaaltijd gebruikt en waarvan de tuinen uitvoerig worden beschreven, zonder dat echter de naam van het huis wordt genoemd. Van de Putte liep, toen de Wal- chersche Arkadia verscheen, al naar de zestig en was sinds jaren weduwnaar. Gargon introduceert hem bij zijn lezers als een kenner van de Walcherse oudheden (I, 67) en inderdaad vertelt hij daarover heel wat wetenswaardigs in de beide delen van het boek. Ewoud is een vriend van hem, die hem uit 's-Hertogenbosch is komen bezoeken (I, 1) en wordt als taalkundige geroemd (II, 150). Adolf, „in Walcheren geboren en opgevoed" (II, 150), is evenals Heerman een kenner van de geschiedenis van zijn geboorte-eiland (II, 150). Floris, die in Leiden gestudeerd heeft (I, 157), is een jongeman die meer door de bevallige Izabelle wordt bekoord dan door de schoon heden van het landschap. Izabelle, die haar ouders vroeg heeft verloren, is nog minderjarig en moet dus aan haar voogden toestemming vragen voor haar huwelijk, als zij op het eind van het eerste deel, dus aan de avond van de eerste dag, aan de verliefde Floris het jawoord heeft gegeven. En tenslotte is er dan nog de volgeestige Hillegonde (I, 1), een Wal cherse (II, 213), misschien een Vlissingse van geboorte (II, 161), en niet meer van de jongste, zoals op verschillende plaatsen blijkt (II, 101. 166, 190). Zij vertegenwoordigt in dit gezelschap het godsdienstige element en samen met Adolf

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1956 | | pagina 128