88
plaats, met ,,net-geschorene heggen, konstige naaldspitsen,
zinlijke lust-prieelen, schoone wandelpaden vol geladene naan-
boomtjes (dwergboompjes), en andere hof-cieraaden", o.a. een
levensgroot verguld beeld van Mercurius, maar er blijft geen
tijd over om te voldoen aan het verzoek van de ambachts
heer Mr. Willem le Sage het huis ook van binnen te bezien.
Als men weer in het rijtuig zit, wordt de tocht naar Domburg
voortgezet. In de verte ziet men Duinhove, het Huis ten Duin,
Duinbeeke. Duinhelm, het Prinsenbos, het Hoog Duifhuis en
Westhove, ,,een der wellustige plaatsen van Walcheren
liggen. Even later ziet men boven het geboomte het spitse
torentje van Domburg uitrijzen en rijdt men de smalstad
binnen, ,,niet alleen de zoetste, vermaaklijkste, en vruchtbaarste
plaats, maar ook de oudste stad van dit eiland, hoewel nu
maar eene schaduwe van haare voorige heerlijkheid, en een
zichtbaar bewijs van 's weerelds wisselvallen" (I, 122123).
Terwijl Floris met Izabelle en Hillegonde als facheuse troi-
sième een wandeling maken langs het strand, bezoeken de
heren de kerk met de beelden van Nehalennia en Hercules
Magusanus, die in het koor waren opgesteld en aanleiding
geven tot een uitvoerig wetenschappelijk gesprek. In de her
berg waarschijnlijk het huis Laterdale, dat tegenover de
kerk gelegen was gebruikte men de maaltijd, waarna men
langs de hofstede Duinenburg, de niet met name genoemde
hofsteden van de heren Steengracht en Van der Dussen en
het uitgestrekte bos van de heer Fannius naar Westkapelle
rijdt. In het voorbijgaan wijst Heerman nog Aagtekerke, Sint
Jan ten Heere, Hazenburg, ,,een voortreflijk en bekoorlijk
lusthuis" (I, 174), en het gehucht Poppekerke aan. In West
kapelle bezoekt men de kerk, waarin vooral de steen, aan
Hercules Magusanus gewijd, die in een der kolommen was
ingemetseld, de aandacht trekt en opnieuw aanleiding geeft
tot een uitvoerig wetenschappelijk gesprek. Ook de dijk,
waaraan zoals Heerman vertelt het behoud van heel Zeeland
en Holland is gelegen, wordt bezichtigd en bewonderd- Terwijl
men verder rijdt wijst Heerman de torens van Poppekerke,
Waterlooswerve, Grijpskerke en Meliskerke aan, en de aan de
duinzijde gelegen plaatsen Zoutelande en Werendijke. Via
Sint-Janskerke, Biggekerke, Krommenhoeke en Hoogelande,
„een vervallen en byna onbewoond dorp (I, 244), bereikt
men het eerste stuk van de Seisweg en weldra het uitgangs
punt van de tocht. De Griffioen, waar deze eerste dag met een
maaltijd wordt besloten, maar niet dan nadat men zich in de
tuinen nog wat vermeid heeft en Floris in het prieel zo harts-