91 de straatweg van Middelburg naar Vere, waar men op weg naar Vere langs Schellach, Poppekinderendorp, Wulpenburg, dat door een bos aan het oog wordt onttrokken, de vervallen toren van Zanddijk en de overblijfselen van het Sinte Claren- klooster rijdt. Op de wandeling door de stad bezichtigt men o.a. de kerk, het stadhuis, het havenhoofd, het dok, de vis markt, het arsenaal, de bolwerken en het wees- en oude mannenhuis. Bij de Warwijkse poort wacht het rijtuig, dat de spelerijders langs de ruïnes van Zandenburg, het door de heer Bisschop bewoonde huis Gapinge en het huis van de heer Lodestein naar het fort De Haak brengt. Al wandelende langs het Breezand ziet men het smeltsteken en geniet van het uit zicht op Schouwen en Zieriksee. Een ontmoeting met de heer Koning Samuel Coninck, broer van Alexander Coninck, baljuw van Vere) leidt tot een bezoek aan zijn uitvoerig be schreven, maar niet bij name genoemde hof, waar men de maaltijd gebruikt en waar de gastheer de geschiedenis van het miraculeuze schilderij van Onze Lieve Vrouwe van de Polder vertelt. Op de weg naar Middelburg rijdt men opnieuw langs een groot aantal buitenplaatsen die van de heren Graevius, Schoezetter en Lodestein, en verder Prooien, Nieuwenhoven, Haneveld en Emaus. alle vier onder de rook van de stad ge legen, die men door de Koepoort inrijdt. Op de wandeling door Middelburg worden, evenals op die door Vlissingen, een groot aantal gebouwen ter loops genoemd, enkele daarentegen, als de Nieuwe en de Koorkerk, de Abdijgebouwen en het Stad huis, uitvoeriger beschreven. Een maaltijd op de Griffioen besluit ook de tweede dag. Het eerste deel van de Walchersche Arkadia verscheen in 1715 en had zoveel succes, dat de uitgever er nog in hetzelfde jaar een herdruk van moest opleggen, die vrijwel ongewijzigd verscheen- Toen Gargon zijn boek schreef, had hij klaar blijkelijk niet de bedoeling, daarop nog een vervolg te schrij ven. Men krijgt de indruk dat hij vooral door de Nehalennia- beelden ertoe gekomen is, ook een Arkadia te schrijven, en deze nemen dan ook een onevenredig grote plaats in zijn verhaal in. In de voorrede van het tweede deel, dat in 1717 verscheen, deelt hij aan de „goedgunstige lezer" mee, dat enkelen hem verzocht hadden, „om voort te gaan, en de overige vermaaklijkheden en oudheden van Walcheren, op den zeiven voet, te beschrijven", welk verzoek hij niet van de hand heeft willen wijzen. Het eerste deel volgt de route van het traditionele Domburgse speelreisje, dat de Middelburgse families van ouds jaarlijks ondernamen. Men zal opgemerkt

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1956 | | pagina 133