92
hebben dat deze reisroute weinig verschilt van die welke tot
het laatst gevolgd is, en de tekening op de titelplaat toont een
treffende gelijkenis tussen de 18de-eeuwse speelwagen en de
Jan-Plezier die nog in de dertiger jaren van onze eeuw voor
dit doeleinde gebruikt werd. Lag deze route dus voor de hand,
toen Gargon een tweede deel moest schrijven, moest hij er een
bedenken, die het gezelschap het overige deel van Walcheren
zou tonen. Deze weg loopt wat grillig, is veel minder inte
ressant dan die van de eerste dag en is dan ook zeker nooit
door een spelerijdend gezelschap gevolgd. Maar doordat
Gargon op deze tweede dag zijn spelerijders een bezoek aan
de drie steden van het eiland laat brengen, waarvan de be
schrijving precies de helft van het boek vult, kan hij daaraan
toch de vereiste lengte geven. En zelfs de minnekozerij van
Floris en Izabelle kon nog wel worden voortgezet, al was het
alleen maar, wat Gargon in zijn voorrede zelfs als een der
aanleidingen voor de voortzetting van zijn werk noemt, ,,op
dat ieder zoud mogen zien, dat Floris en Izabelle tot voor
beelden konnen dienen, hoe de jeugd in haare liefde en bedoe
lingen eerlijk moet zijn, geene schandlijkheden voeden, en
voor die zy beminnen, hoogachting, eerbied en getrouwheid
hebben".
Een grote activiteit mag men in een arcadia niet verwachten,
en die van Gargon vormt geen uitzondering op de regel. De
beschrijving van de bezienswaardigheden is wel een zeer essen
tiële factor in dit genre, dat min of meer als een voorloper
van onze Baedekers kan worden beschouwd. Veel van hetgeen
het gezelschap onder weg ziet, geeft aanleiding tot kortere of
langere en meer of minder diepgaande gesprekken. Terwijl
Floris en Izabelle teveel met zichzelf en elkaar bezig zijn om
voor iets anders aandacht te hebben, onderhouden de anderen
zich over onderwerpen van wetenschappelijke of stichtelijke
aard. Voor een gesprek is maar een kleinigheid nodig, zoals
trouwens ook in het werkelijke leven het geval is. Het boek
is nauwelijks begonnen en het gezelschap nauwelijks op weg,
of de opkomende zon verleidt Hillegonde en Adolf tot ,,ziel-
bespiegelingen" over de verering van zon, maan en sterren
door de heidenen (I, 23). De schuchtere vrijerij van de
beide jongelui wordt in de buurt van Sint-Laurens aanleiding
tot een uitweiding over de liefde en de minnaars (I, 2325).
Een wetenschappelijker onderwerp roert de ambachtsheer van
Serooskerke aan wanneer hij aan Ewoud uiteenzet, waarin de
ambachtsheerlijke rechten bestaan (I, 6775), Het huis Zoe-
tendale onder Serooskerke, dat zijn naam aan een nonnen-