95
Schaars zijn ook de toneeltjes uit het volksleven en de
ontmoetingen met mensen uit het volk. In dit opzicht is Heems-
kerck al evenzeer de meerdere van Gargon. Een tegenhanger
van het verhaal van „het onhebbelijck wijf", dat het Haagse
gezelschap in De Deyl ontmoet, is dat wat Hillegonde doet
over een bezoek aan een Leidse waarzegster (I, 178180),
maar de vertelster heeft dat maar van horen zeggen. Een
van de weinige realistische toneeltjes die we bij Gargon vinden
is de ontmoeting met een mosselraper en zijn vrouw op de
Westkappelse dijk. De man, „lang, mager, bruin, en niet zeer
bevallig van aangezicht... stond met een smokende pijp, en
blies een onaangenaamen rook door zwarte uitgevreette tanden
ten mond uit. Zijn rosch ongekemd hair overdekte het norsch
gezicht, en toonde het vinnig steken der zonne-straalen weinig
te vrezen. Zijne schraale ruighairige beenen, stekende uit een
vuilgetaande broek, schenen geschapen om tusschen de hoofd-
paalen en in 't drif-zand vast te staan. De lang-gevingerde
handen kwamen uit een blauw-gescheurden mouw, en schoten
behendig tusschen de engtens in om de mosselen zekerder te
vatten. By hem stond een jong, geel, verouderd wijf, met een
rood slecht keursje, een oudmodesche vischmuts, een achter
in den hals opgezette hembdkraag, en even zo goelijk als de
man, in oogopslag en grofledige gestalte" (I, 216). Een soort
gelijke ontmoeting hebben de spelerijders bij de zoutketen van
Arnemuiden, waar Izabelle uitroept dat ze om al het goed van
de wereld er geen uur zou willen blijven. „Op dit zeggen kwam
een oude zwartberookte vrouw, die veel eer een halfgebrade
Moorin, dan een hierlandsch mensch geleek, en jy hebt gelijk
boeje1) kind, zeide zy, jy zoud hier jouw wit haast verliezen, en
dat zoet aanschte2) getaant hebben juider3) bent de weelde,
en geen werk noch ongemak gewent" II, 180181). De woor
den van deze vrouw vermogen alleen maar een gelach op te
wekken aan sociaal gevoel was men nog niet toe. Een soort
gelijke poging ook door het gebruik van dialect een realistische
trek aan het verhaal te geven vindt men wanneer de West-
kappelaar gaat spreken- „Wel maat", vraagt Hillegonde, „is
de vangst goed, en zijn de mosselen nu tijdig „Noit beter",
antwoordde de Westkappelaar, ,,'t is nu volle maan en in
1„Boeje is een gemeen woord ten platten lande, om een kind, een
lieveling, te betekenen, en schijnt van 't Engelsch Boij kind, of het Grieksch
pais te zijn" (noot van Gargon).
2) „Aanschte word by sommigen gebruikt voor aangezichte by ver-
kortinge" (noot van Gargon).
3) Leesjuider.