11 in 1526 nog maar 4, in 1531 echter weer 10 a 12. Vele schip pers verlieten de stad. Daartoe werkte ook mee de schrikkelijk woedende pest. Reeds in 1468 had Karei de Stoute zich wegens die ziekte niet in de stad gewaagd en zich als graaf laten huldigen buiten op de dijk bij Borrendamme. Van 1513 tot 1519 rukte de ..haestige ziecte" duizenden weg, in 1518 alleen 3200, zodat er maar 3500 misgangers overbleven, in 1532 wederom 3000, oftewel volgens Reygersberch een vierde van de bevolking, in 1557 nog eens 1121. Misschien nog funester uitwerking hadden de verwoes tingen die de zee, vooral aan de zuidkust, aanrichtte en die burgemeesters van Zieriksee en heemraden van Schouwen in 1538 deden klagen, dat het eiland, voorheen .rondt ende effen", nu door ,,groote grondeloose vallen ende afbreeck- selen" de vorm had aangenomen van een „halve wassende mane". Tal van bloeiende dorpen en vruchtbare landerijen waren door de Oosterschelde verzwolgen. Van 1475 tot 1559 gingen daar 3100 gemeten verloren, d.i. 1300 hectare. Hoewel de stad niet rechtstreeks bedreigd werd, had zij uiteraard groot belang bij haar beide zeer gevaarlijk liggende ambachten. Daaruit groeide een soort patronaat over het gehele eiland. Sinds 1426 benoemde de raad van Zieriksee zeven heemraden, die onder voorzitterschap van één der beide burgemeesters samen met de dijkgraven de kustverdediging van Schouwen behartigden. Die verdediging bestond hoofdzakelijk hierin, dat achter bijzonder bedreigde punten zgn. inlaagdijken werden gelegd, die na een eventuële doorbraak buitendijken werden. Reeds in de 13de eeuw werd dit systeem toegepast, dat neer kwam op een voortdurend terugwijken voor de zee. Meer nog dan door stormvloeden verloor men door de griezelige dijk- vallen, die vaak bij stil weer hele brokken dijk deden wegzinken. In de Kerstnacht van 1518, in het jaar van de moordende pest, had al zo'n vreselijke dijkval plaats gevonden, dat keizer lijke commissarissen verschenen om de schade op te nemen. Het treffendste feit was echter de Sint-Felixvloed van 5 no vember 1530, die half Zeeland overstroomde. Op verscheiden plaatsen braken de dijken door. Schouwen bleef 18 dagen „drijvende", totdat Zieriksee met een uiterste krachtsinspan ning de gaten weer gestopt kreeg. Maar het duurde maanden, totdat men al het zoute water weer kwijt was. Menigeen werd geruïneerd en verliet het rampzalige Zeeland. En daar in den vreemde stierven nog velen „van rouwe ende melancolie" of „van honger ende kommer". Daarna volgden huiveringwek kende dijkvallen elkaar in steeds sneller tempo op. In 1537

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1956 | | pagina 33