16
beleg breken kon hij evenmin als dat van Haarlem. Een groots
opgezette poging kostte het leven aan admiraal Louis de
Boisot en 800 opvarenden.
Toen de levensmiddelen dreigden op te raken en alle hoop
op ontzet vervlogen was, capituleerde de stad na een bele
gering van niet minder dan negen maanden. Veel was er niet
meer te halen voor de berooide Spaanse soldaten. De afkoop
som van de plundering, waarvoor eerst 400.000 geëist was,
moest tot 100.000 worden verminderd, en ook dat bedrag
werd moeizaam bijeen geschraapt. Zoals bekend deed geld
gebrek al spoedig het Spaanse leger verlopen. Zieriksee en
het overstroomde en nagenoeg ontvolkte eiland aan hun lot
overlatende. Het kostte de allergrootste inspanning de diep
uitgeschuurde gaten in de dijken weer te dichten. Pas na een
jaar was het land weer veilig. Zeven jaren lang is de gehele
opbrengst der gemene middelen besteed voor dijkage en eerst
na twintig jaren was het tijdens het beleg uitgegeven noodgeld
afgelost. Volgens de raming van burgemeester Claes was alles
tezamen op 1.200.000 te staan gekomen.
En de mogelijkheid tot herstel van de oude welvaart was
ingeperkt. Voor het wereldverkeer lag de stad minder gunstig
dan in de Middeleeuwen. De Westerschelde was de belang
rijkste Scheldemonding geworden. Bovendien bedreigden de
enorme grondverschuivingen der 16de eeuw de haven met
verzanding. De klachten dateerden al van de vorige eeuw, toen
de voorhavens Westenschouwen en Maye waren ondergegaan.
De Gouwe, eertijds een brede stroom, waarop zeeslagen kon
den worden geleverd, was nu bij laag water doorwaadbaar.
Daarom groef de stad een nieuwe uitweg naar de Ooster-
schelde 15971600), de nog in gebruik zijnde Nieuwe Haven
(vgl. afb. 3 en 4). Een dijk naar Duiveland sloot in 1610
definitief de Gouwe af, die nu gedegradeerd werd tot een
enorme spuiboezem om het havenkanaal naar de Schelde en
in het noordoosten bij Dreischor het Dijkwater op diepte te
houden, wat ondanks geweldige kosten op den duur niet lukte.
In de 19de eeuw is dit gebied tussen Schouwen en Duiveland
vrijwel geheel ingepolderd.
Wellicht hangt met deze verlanding samen het opmerkelijke
feit, dat de reders van Zieriksee, die in vroeger dagen toch
voor geen kleintje vervaard waren geweest, zich weinig be
moeid hebben met de vaart op Oost- en West-Indië. Wel
vernemen we, dat Francois le Fort, koopman te Zieriksee en
neef van Balthasar de Moucheron, in 1584 deel heeft aan een
tocht naar de Witte zee en zo mogelijk verderop door de